Archive for november, 2011

Sinterklaas en de ezel van Heemskerk

Author: jeroenstamgast

Een verhaal dat ik, op verzoek van het Sinterklaascomité Heemskerk (HCW), samen met Jan Schrama heb geschreven.
Het staat op een CD met sinterklaasliedjes die in november 2008 is uitgebracht voor de kinderen van Heemskerk en omstreken.

Sinterklaas en de ezel van Heemskerk

pater Jan den Ouden

Author: jeroenstamgast

Wijlen pater Jan den Ouden, collega en vriend van mijn vader, kwam regelmatig bij de familie Stam over de vloer en in die zin zou je dus van een ‘stamgast’ kunnen spreken.
Toen mijn vader overleden was hebben we hem gevraagd een woordje bij de crematie te doen.
Tijdens dit woordje (en hij bezat de gave van het woord!) las hij een gedicht voor dat hij ter nagedachtenis aan mijn vader geschreven had.
Dit gedicht is later opgenomen in zijn bundel ‘…worden woorden verhalen’.
Door het nu op mijn website te zetten herenig ik als het ware twee vrienden want, zoals pater Jan den Ouden op de crematie sprak: “Ook vriendschap moet gekoesterd worden tot over de dood.”

Jos Stam

het hart hebben
om waan en werkelijkheid te scheiden
een nieuwe droom te modelleren
gewoon met je vingers
voorzichtig tastend langs de contouren
van een kleine nabije wereld.

klank en kleur en vorm ter hand nemen
oversteken uit deze oorden
naar nieuwe ergens anders
nooit eerder gezien

jezelf prijsgeven
langs de grens van de clownerie
wijze kermisklant
wijsgerige nar
kind uit een vioolkist

een levenlang dansend
op een strakgespannen koord

uiteindelijk gevallen
heel wit toen
alle kleuren losgelaten
erfenis van een heel rijk man

in de stilte van zijn afwezigheid
penseel en fluit geborgen
wordt overal nog het verhaal gefluisterd
van een wijs en goed mens
langs de muren van ons bestaan
rechtsonder zijn naam
die velen twee keer leven deed
en kinderen voor altijd bewaarde
ik heb zoveel redenen om te vermoeden

dat hij leeft
en peinzend toekijkt
om een hoek van de eeuwigheid
nu alles ontward is
aan het scheppen voorbij

 

Jan Schrama

Author: jeroenstamgast

1000 jaar Heemskerk

Café Flora

De Star

Bakker Schuyt

Dromen van vroeger

‘T is weer kermis in Heemskerk

 

Marc Stam en Rob Docter

Author: jeroenstamgast

 

 

Hoofdstuk 16

Author: jeroenstamgast

Pandoeris helpt een tijdgeest die de tijd doodt met puzzelen en krijgt daarna waarvoor hij komt.

De volgende ochtend was Pandoeris, na een goede nachtrust, iets vroeger dan de andere gasten opgestaan om de bakstenen van de vorige avond onder zijn bed te verstoppen.
Voorlopig lagen ze daar mooi uit het zicht want veel schoongemaakt werd er niet onder de bedden.
Dat had Pandoeris de vorige avond wel gemerkt toen hij daaronder gescholen had.
Er zaten nu nog stofresten in zijn neus.
Tijdens het gezamenlijk ontbijt werd er niet veel gezegd.
Af en toe keek er eens iemand steels naar Pandoeris maar die deed net of hij het niet merkte.

Ook in de postkoets werd er even later tijdens de reis niet veel gesproken.
Je kon merken dat de reizigers zich niet op hun gemak voelden in het bijzijn van Pandoeris en dat ze hem bekeken met een mengeling van bewondering en afkeer.
Pandoeris was dan ook blij dat hij een paar uur later uit moest stappen omdat de koets in een voor hem verkeerde richting verder ging.
Opgelucht haalde hij de landkaart tevoorschijn en vervolgde wandelend de reis.
Af en toe haalde hij wat lekkers uit de rugzak dat de vervoerdersvrouw er nog ingestopt had.
Hoe zou het met haar en de vervoerder gaan?
Die zouden zich vast wel afvragen hoe het met hem ging.
Al was het alleen maar omdat ze bij een goede afloop van het avontuur het vooruitzicht hadden om rijk te worden.
Nou nee, dacht Pandoeris. Ze zouden zich vast ook nog wel een beetje zorgen maken om hem zelf.
Het was alles bij elkaar toch nog een flinke reis geweest maar nu was hij dan bijna op de plaats van bestemming.
Hij zag de eeuwenoude eik al die op de kaart als herkenningspunt stond aangegeven.
Van daaruit moest hij tweehonderd passen in oostelijke richting gaan.
Een beetje zenuwachtig zette hij zich in beweging en telde de stappen.
Bij stap 194 stuitte hij op de verborgen ingang van een grot.
Pandoeris bedacht zich niet, bukte en ging de grot in.
Het was er aardedonker.
Alleen in de verte was een lichtje te bespeuren.
Zou het daar soms zijn?
Voorzichtig, in het duister tastend, begaf hij zich in de richting van het lichtje.
Hij was de tweehonderd passen al ruim gepasseerd toen hij een schaars verlichte ruimte betrad.
Midden in die ruimte stond op een verhoginkje een groot bed met daarin iemand die bezig was een kruiswoordpuzzel op te lossen.
”Weet jij een ander woord voor ’chachelbrick’ ?” vroeg de puzzelaar onverwacht aan Pandoeris zonder van zijn boekje op te kijken.
”Eh… nee. Dat wil me zo gauw niet te binnen schieten,” zei Pandoeris verrast.
”Hm, dan heb ik hier een andere: ’ockelzup’. Zegt dat je iets?”
”Het woord heeft wel iets bekends maar ik zou het even niet weten,” loog Pandoeris.
De eigenaardige man boog zich weer over zijn puzzelboekje.
Hij zag er vreemd uit.
Zijn leeftijd was moeilijk te schatten.
Als je zou zeggen 40, zou je het geloven maar veel ouder of jonger kon ook.
Pandoeris stond er een beetje verloren bij.

”Pockelziep. Weet je daar een ander woord voor misschien?”
Pandoeris deed net of hij nadacht.
”Tja, het ligt me vóór op de tong. Maar voor ik verder denk, wil ik u eigenlijk iets vragen. Ik zoek namelijk…”
” Een kistje,” onderbrak de ander hem. ”Dat staat al klaar aan het einde van de tijdgang. Weet jij een ander woord voor ’ichelbral’?”
”Nee,” zei Pandoeris. ”Maar hoe weet u dat ik voor een kistje kom?”
”Ik ben de tijdgeest. Ik weet alles.”
Behalve puzzelwoorden dan, dacht Pandoeris.
Hij had zijn tante Eleanora wel eens iets horen zeggen over de tijdgeest die haar niet beviel maar daar had hij zoals gewoonlijk niet naar geluisterd zodat hij daar nu ook niet veel verder mee kwam.
”Arzechromie dan. Weet je daar misschien een ander woord voor?”
”Nee, echt niet,” zei Pandoeris. ”Het spijt me.”
”Aan jou heb ik ook niets,” mopperde de tijdgeest. Zo krijg ik die puzzel nooit af. En ik mag dan wel de tijd hebben maar honderd jaar over hetzelfde puzzeltje doen, wordt toch echt een beetje eentonig.”
”Honderd jaar?” vroeg Pandoeris ongelovig.
”Dat heb jij goed gehoord, ja. Ik zeg toch dat ik de tijd heb. Ik ben de tijdgeest, kleine lummel. Knoop dat nou maar eens in die oortjes van je. En ga dat kistje nou maar halen. Hoe eerder je weet dat dat niet lukt, hoe eerder ik me weer op mijn puzzel kan concentreren. ’Porlefliep’. Ander woord, zes letters. Weet je zeker ook niet, hè?”
”Kaztor,” blufte Pandoeris.
”Nou, hij past inderdaad,” mompelde de tijdgeest.
Logisch. Hij heeft zes letters, dacht Pandoeris.
”Dus ik kan gewoon de gang ingaan?” vroeg hij nog maar eens voor alle zekerheid.
”Ja. Maar ga niet te ver want als je eenmaal overleden bent, kun je niet meer terug.”
”Overleden?” vroeg Pandoeris.
”Ja. Je gaat nu de tijdgang in. Als je te ver gaat, ga je dood want je hebt nu eenmaal niet het eeuwige leven. Orckapury. Acht letters.”
”Pokrette,” zei Pandoeris na enig nadenken.
”Klopt!” riep de tijdgeest verrast uit.
Pandoeris wandelde met een onbehaaglijk gevoel de gang in.
Hij was er niet gerust op.
Zijn lichaam deed ook zo vreemd.
Het was net of hij niet goed meer in zijn kleren paste.
En wat hing zijn haar raar voor zijn ogen.
Hij streek met zijn hand het haar uit zijn ogen maar haalde met zijn nagels zijn gezicht open.
Onwillekeurig keek hij naar zijn hand en hij schrok toen zó, dat zijn adem in zijn keel stokte.
Aan zijn hand zaten hele lange nagels en de mouwen van zijn jas waren veel te kort geworden.
Hij streek voorzichtig over zijn kin en voelde een baard.
Hij keek naar zijn benen en zijn buik en ontdekte dat hij het lichaam van een volwassene had gekregen.
Pandoeris rende in paniek terug naar de tijdgeest.
”Tirockapi. Zeven letters. Begint met een K,” sprak deze toen hij hem in het oog kreeg.
”Krijg het heen en weer met je tiro- weet ik veel!” donderde Pandoeris.”Wat gebeurt daar allemaal in die gang?”
”Dat heb ik je duidelijk proberen te maken, ezelsoor. Dat is een tijdgang. Elke meter die je aflegt kost je een jaar van je leven. Als je teruggaat, krijg je de leeftijd die je nu hebt, weer terug. Alle mensen die op een snelle en makkelijke manier rijk willen worden, zullen hier ontdekken dat rijkdom ook niet alles is. Wees liever blij dat je gezond bent van lijf en leden en ga werken voor de kost.”
”Ik wil helemaal niet snel en gemakkelijk rijk worden,” protesteerde Pandoeris.
”Nee, natuurlijk niet. Jij wilt dat kistje met geld en juwelen alleen maar hebben om hard te kunnen werken,” spotte de tijdgeest.”Maar nou even wat anders. Je hebt me net een beetje op weg geholpen met die puzzel. Eerlijk is eerlijk. Kijk, hier moet het woord komen te staan. Zeven letters. Begint met een K.”
Hij hield het puzzelblad voor Pandoeris zijn neus en keek hem verwachtingsvol aan.
Pandoeris zag dat de tijdgeest alleen de woorden ingevuld had die Pandoeris gezegd had.
”Je bent in die honderd jaar ook niet opgeschoten, zeg!” spotte Pandoeris op zijn beurt.
”Ach, ik kan eigenlijk helemaal niet puzzelen. Maar ik heb vorige eeuw een weddenschap met een collega afgesloten dat ik hem tóch afkrijg.”
Pandoeris keek naar de puzzel.
Als die vorige woorden goed zijn, kan dus eigenlijk alles, dacht hij.
Als het aantal letters maar klopt.
”Kaptsal,” zei Pandoeris beslist.
”Geweldig! Die past ook al!” riep de tijdgeest uit. ”Weet je wat? Als je mij met die puzzel helpt, zal ik jou met die tocht door de tijdgang helpen.”
”Goed,” zei Pandoeris en verzon een paar vreemde woorden die precies goed in de vakjes pasten.
”En nou ga ik eerst het kistje halen,” zei Pandoeris toen de puzzel bijna af was.
Hij voegde de daad bij het woord en verdween weer in de gang.
De tijdgeest zweefde hem met bed en al achterna.
Pandoeris beet zijn nagels telkens af als ze te lang werden en legde af en toe een knoop in zijn haren.
Het lopen ging steeds moeilijker omdat Pandoeris elke meter ouder en strammer werd.
Hijgend van uitputting ging hij even zitten en keek naar het kistje dat nog zeker twintig meter van hem verwijderd was.
De tijdgeest landde met bed en al naast hem.
”Je bent het verst gekomen van iedereen die tot nu toe in de tijdgang is geweest. Rappylocka, acht letters, tweede letter een L.”
Pandoeris keek hem boos aan.
”Ik dacht dat je me zou helpen.”
”Dat doe ik toch. Ik zeg je dat je een kans maakt omdat je aan het begin van de gang nog zo jong was.”
Pandoeris stond moeizaam op.
”Ik geef je de laatste woorden pas als ik het kistje heb.”
De tijdgeest dacht na.

Hij wilde die weddenschap graag winnen.
”Hier heb je een stok. Leun daar op.”
Pandoeris deed dat maar voelde zich elke meter zwakker worden.
Op een gegeven moment kon hij werkelijk niet meer en zakte als een half vergane marionet in elkaar.
Alles deed pijn en hij was zo verzwakt dat hij bleef liggen zoals hij gevallen was.
”Zou je maar niet beter teruggaan nu het nog kan?” vroeg de tijdgeest.
”Je bent nu ruim honderd en je moet nog tien meter, dus tien jaar. Dat red je nooit.”
Pandoeris spuugde een loszittende tand uit en keek om zich heen.
Hij zag niets meer.
”Dat komt omdat je blind bent geworden,” legde de tijdgeest uit.
”Ouderdom komt met gebreken. Stop nou eens met die drang om snel rijk te worden en wees tevreden met wat je hebt, als je weer teruggaat.”
”Wat zeg je?” bracht Pandoeris moeizaam uit.
”Je bent nog doof aan het worden ook, stumperd. Wees nou verstandig en ga terug!”
Dit laatste schreeuwde de tijdgeest omdat Pandoeris het anders niet meer zou horen.
”Laat mij maar doodgaan,” fluisterde Pandoeris en werkte er met zijn tong nog een losse tand uit.
Voor spugen had hij de kracht niet meer.
De tijdgeest keek naar Pandoeris en toen naar de kruiswoordpuzzel die bijna af was.
Hij keek schichtig om zich heen.
Plotseling nam hij een besluit.
Hij zweefde met zijn bed naar het kistje, bond er een touw omheen en gaf het andere uiteinde aan Pandoeris.
”Hier, valsspeler. Als je nog kunt, trek dan het kistje naar je toe. Dit moet je echt zélf doen want ik mag je het kistje niet geven. Dan raak ik mijn baantje kwijt en dat is die weddenschap me nou ook weer niet waard.”
Pandoeris probeerde het maar kreeg zijn hand zelfs niet meer van de grond.
De tijdgeest bond een ander touw om de enkel van Pandoeris en sleepte hem zo een eindje terug de gang in.
”Nou, je bent weer 90 dus je moet het nu weer helemaal zelf doen, hoor.”
Pandoeris voelde zich inderdaad weer iets fitter en krachtiger worden en trok het kistje naar zich toe.
Op handen en voeten kroop hij over de grond terug naar zijn jeugd.
Toen hij ongeveer 80 was, kwam hij overeind.
Hij voelde met zijn tong aan zijn gebit en merkte opgelucht dat zijn tanden er weer in zaten.
Op 50-jarige leeftijd ging het lopen weer soepel en hij trok zelfs een sprintje toen hij 30 was.
Eenmaal bij de ingang van de grot aangekomen, duwde de tijdgeest hem de puzzel onder zijn neus.
Pandoeris verzon een paar rare woorden en de puzzel was af.
”Wat heb je nu gewonnen?” vroeg hij aan de tijdgeest.
”Niets. We deden het gewoon om de eer. Eens in de honderd jaar hebben wij een bijeenkomst van alle tijdgeesten en nu kan ik laten zien dat ik méér kan dan mijn collega’s denken. En jij? Wat ga jij met dat kistje doen?”
”Naar mijn baas brengen,” zei Pandoeris. ”Dan hoop ik te bewijzen dat ik met hard werken een eigen bedrijf kan opbouwen.”
”Ach ja,” zei de tijdgeest. ”De tijd zal het leren. Wees in ieder geval tevreden met wat je hebt.”
”Dat zal ik zeker doen,” zei Pandoeris en keek tevreden naar het kistje dat hij in zijn rugzak stopte.

Een hemel op aarde

Author: jeroenstamgast

Een opvallend meisje

Mag de solo zingen in het koortje van de kerk

Devoot zingt zij

De sterren van de hemel

Dit is voor haar het leven

Voor de priester is het werk

Na het zingen herneemt hij

Zielloos zijn gezemel

 

Het oude kerkvolk luistert stil

In de schaduw van een rijk verleden

Na geroezemoes en kuchen

Mag het koortje weer

Het lieve koppie straalt

Ze zingt zich solo naar het heden

Alsof zij optreedt voor een volle zaal

Geeft zij alles en nog meer

 

Haar ouders kijken dankbaar

Hoe hun kind geniet

Zij weten hoe belangrijk dit is

Voor haar zelfvertrouwen

Zuiver als haar zieltje

Zingt zij het hoogste lied

Zij gelooft in God

En dat Hij zal helpen bouwen

 

Het kerkoptreden is maar tijdelijk

Een opstap naar succes en roem

Later zal zij schitteren

In de showprogramma’s van tv

Toch hangt over haar toekomst

Onverbiddelijk de doem

Want die godvergeten bochel

Torst zij haar hele leven mee.

 

oktober 1993

Hoofdstuk 15

Author: jeroenstamgast

Een zwaard en een zwaardvechter binden met elkaar de strijd aan terwijl Pandoeris daar tegen wil en dank aan deelneemt.

Die avond had Pandoeris zichzelf maar eens getrakteerd op een overnachting in een herberg, van het geld dat hij bij het rondreizend gezelschap verdiend had.
Hij had net redelijk lekker gegeten en bestudeerde de landkaart.
Tot zijn voldoening zag hij dat hij flink was opgeschoten en hij verheugde zich al op een goede nachtrust.
Dat had hij wel verdiend, na alles wat hij in korte tijd had meegemaakt.
Hij verbaasde zich erover dat hij zich er zo kranig doorheen had geslagen.
Echt leuk vond hij het nu allemaal ook weer niet maar aan de andere kant groeide hierdoor wel zijn zelfvertrouwen.
Voor het eerst in zijn leven was hij echt tevreden over zichzelf.
Dit was een gemoedstoestand die hij nog niet eerder meegemaakt had en hij voelde zich er ronduit gelukkig bij.
Plotseling zwaaide de deur van de herberg open en een verlate gast stapte luidruchtig binnen.
”Goedenavond allemaal!” riep hij uit als een toneelspeler die zich tot de zaal richt.
Alle aanwezigen stopten met hun bezigheden en riepen, bijna in koor: ”Goedenavond heer IJzervreter!”

Heer IJzervreter keek de gasten een voor een aan tot zijn blik op Pandoeris bleef rusten die nog in gelukzalige toestand met zichzelf verkeerde en geen  aandacht aan hem schonk.
Dat beviel heer IJzervreter klaarblijkelijk niet want hij kwam dreigend op de nietsvermoedende Pandoeris af.
De andere gasten keken verschrikt naar Pandoeris en eentje siste hem zelfs toe: ”Groet dan toch, sufferd.”
Het woordje ’sufferd’ deed Pandoeris uit zijn dagdroom ontwaken.
Had iemand het soms tegen hem?
”Ik zei iets tegen je,” sprak heer IJzervreter dreigend tegen Pandoeris.
”Dat merk ik,” zei Pandoeris verstoord. ”Maar hoe weet u dat ik een sufferd ben?…Eh…ik bedoel: u hoeft me toch niet zomaar ’sufferd’ te noemen. Dat slaat toch nergens op.”
”Wat?!” brulde heer IJzervreter woedend, ”Eerst ben je zo onbeleefd om me niet te groeten en nu durf je me nog vals te beschuldigen ook?!”
Pandoeris schrok zich een hoedje.”
”Zei u dat niet dan?”
”Nee!” donderde heer IJzervreter. ”En nu is het te laat: je hebt me beledigd. Ik ben een man van eer en ik daag je uit tot een duel!”
Hij trok zijn zwaard.
”Verdedig je!”
Pandoeris wist niet hoe hij het had.
”Ik heb niets om me mee te verdedigen,” piepte hij.
”Dat is waar,” sprak heer IJzervreter. ”Ik zal een zwaard voor je halen.
Ik ben tenslotte een man van eer.”
Hij draaide zich om en wandelde naar buiten, waar hij zeker nog een paar zwaarden in voorraad hield.
De herbergier snelde naar Pandoeris toe.
”Wilt u alvast even betalen? Dan is dat maar geregeld, ziet u.
O ja, als u nog een begrafenisondernemer nodig heeft: ik ken een hele goede. Een neef van mij die…”

”Wie is die heer IJzervreter?” onderbrak Pandoeris hem.
”Heer IJzervreter is een afstammeling van een beroemde ridderfamilie en hij is rijk en machtig. En hij kan er absoluut niet tegen als iemand onbeleefd tegen hem is.”
”Hier is je zwaard!” bulderde heer IJzervreter die inmiddels weer terug was en Pandoeris een enorm zwaard toewierp.
Pandoeris probeerde het gevaarte op te vangen maar greep mis en het wapen viel kletterend op de grond.
Dat begint al goed, dacht Pandoeris.
Hij had natuurlijk geen schijn van kans tegen deze vechtjas.
Ondertussen werden tafels en stoelen aan de kant geschoven zodat de strijd zich in het midden van de herberg kon afspelen.
De gasten gingen in een kring zitten en leken er wel zin in te hebben.
Pandoeris had het zwaard opgeraapt en had alleen al moeite om het in de lucht te houden, zo zwaar woog het.
”Mag ik iets vragen?” vroeg Pandoeris beleefd want hij had inmiddels wel begrepen dat heer IJzervreter daar bijzonder op gesteld was.
”Natuurlijk, ik ben een man van eer. Ik geef mijn tegenstanders altijd graag de gelegenheid daartoe.”
”U bent natuurlijk een groot strijder die te allen tijde in staat is om het zwaard ter hand te nemen,” sprak Pandoeris zalvend.”Maar ik heb altijd wat tijd nodig om me voor te bereiden. Misschien dat Uwe Hoogheid mij daartoe ook de gelegenheid wil geven?”
”Ik ben een man van eer,” sprak zijne hoogheid.”Hoeveel tijd denk je nodig te hebben?”
”Ik zou me graag tien minuten op mijn logeerkamertje willen terugtrekken als het kan.”
Dat moet toch lang genoeg zijn om via het raam te ontsnappen en het donkere bos in te vluchten, dacht Pandoeris.
”Ik ben een man van eer. Je krijgt van mij de gelegenheid om je voor te bereiden. Dan zal ik de mensen hier ondertussen nog eens laten zien wat ik allemaal met een zwaard kan doen.”
Pandoeris ging de trap op en sleepte het zwaard lusteloos achter zich aan terwijl heer IJzervreter onder luid applaus in één slag vier kaarsen van hun lont ontdeed.
Zenuwachtig opende Pandoeris het raam van zijn kamertje en stak zijn hoofd naar buiten.
Zijn zenuwachtigheid sloeg direct om in angst toen hij zag dat naar beneden springen op deze hoogte gelijk stond met het plegen van zelfmoord en naar beneden klauteren ging ook niet omdat hij geen enkel houvast kon vinden.
Wanhopig ging hij op de rand van zijn bed zitten en bladerde in zijn toverschriftje.
Misschien dat hij daar nog iets in kon vinden dat hem helpen kon.
En inderdaad: hij vond een spreuk waarmee hij wapens onoverwinnelijk kon maken. Voor een kwartiertje dan.
Pandoeris kreeg weer een sprankje hoop, kroop onder het bed en zegde de spreuk op.
Zoals gewoonlijk vielen er weer de nodige bakstenen op de grond maar met het zwaard gebeurde ook iets.
Het leek even licht te geven en kwam tot Pandoeris’ grote verbazing iets van de grond.
Zou het hem dan tóch gelukt zijn?
Hij kon het bijna niet geloven.
Hij kroop onder het bed vandaan en pakte het zwaard bij het handvat.
Het voelde heel licht aan en het leek wel of het een eigen leven ging leiden.

Sterker nog: het zwaard begon gewoon zijn eigen gang te gaan en zweefde de kamer uit, Pandoeris met zich meetrekkend.
Deze wou van schrik het zwaard loslaten maar ontdekte dat dat niet meer ging.
Zijn hand leek wel vastgelijmd.
Het zwaard zweefde de trap af en Pandoeris struikelde er onhandig achteraan.
Beneden was het stil.
”Wat was dat boven voor lawaai daarnet?” vroeg heer IJzervreter argwanend. ”We schrokken ons een ongeluk.”
”Eh… Ik maak altijd een beetje lawaai als ik me voorbereid op een zwaardgevecht,” verzon Pandoeris en keek naar zijn hand die willoos het zwaard volgde dat zich gereed maakte voor de strijd.
”Ben je klaar om te beginnen?” vroeg heer IJzervreter.
Nou, dat kan je beter aan het zwaard vragen, dacht Pandoeris en keek toe hoe het wapen met zijn arm eraan omhoog ging.
Heer IJzervreter wilde in stijl beginnen maar Pandoeris, of beter gezegd zijn zwaard, was hem voor.
Het begon links en rechts op heer IJzervreter in te hakken en deze had de grootste moeite om het zwaard van zich af te houden.
Het publiek wist niet wat het zag.
De onoverwinnelijk geachte heer IJzervreter bleek geen partij te zijn voor deze onbekende kleine grootheid.
Steeds verder werd hij teruggedrongen tot hij tenslotte met zijn rug tegen de grote staande klok stond en op het punt gekomen was om zich over te geven.
Maar het betoverde zwaard kende geen genade en stak meedogenloos toe.
Heer IJzervreter dook nog maar net op tijd opzij, beukte met zijn hoofd tegen een tafel en bleef bewusteloos op de grond liggen.
Als het zwaard hem nu maar niet doodmaakt, dacht Pandoeris angstig.
Maar dat had inmiddels al een nieuwe vijand gevonden.
Als een razende begon het op het slingeruurwerk in te hakken tot de slinger tenslotte met een sierlijke zwaai tegen de grote olielamp, die in het midden van de zaak hing, vloog.
Door de klap bewoog de lamp heen en weer en het zwaard meende opnieuw een vijand gevonden te hebben.
De arme Pandoeris keek eerst toe hoe het zwaard, met zijn arm eraan, de lamp in stukken en brokken sloeg en keek toen naar het publiek dat hem doodstil en met stomheid geslagen, aanstaarde.
Eindelijk had de lamp, naar de mening van het zwaard, de strijd opgegeven en viel de arm van Pandoeris stil.
Pandoeris ademde zwaar en begreep dat hij een uitleg moest geven omdat men hem anders misschien van tovenarij zou verdenken en dat was iets wat door de gewone mensen niet op prijs werd gesteld.
En zeker niet door heer IJzervreter.
”U vraagt zich natuurlijk af waarom ik na mijn overwinning nog even doorging,” sprak hij tot het publiek. ”Nou, dat komt omdat ik mij tijdens de strijd altijd zó concentreer dat ik daarna nog even een paar slagen extra moet geven om me af te reageren.”
Pandoeris, die wel doorhad dat het niet erg overtuigend klonk, wiste zich het zweet van het voorhoofd.
Het zwaard ontdekte die beweging en voelde zich meteen aangevallen.
Even leek het erop of Pandoeris’ rechterhand met het zwaard, de linker te lijf wilde gaan.
Gelukkig kwam net het hondje van de herbergier met een stuk vlees in zijn bek uit de keuken stappen.
Het zwaard had het hondje waargenomen en vloog erop af, Pandoeris met zich meesleurend.
”En aan honden heb ik een vreselijke hekel!” schreeuwde hij tegen het verbaasde publiek. ”Haal hem weg of ik doe hem wat!”
Het hondje rende keffend terug de keuken in, gevolgd door een agressief zwaaiend zwaard en Pandoeris.
Ze mochten dan weldra uit het gezicht verdwenen zijn, te horen waren ze nog wél.
Uit de keuken was een oorverdovend lawaai te beluisteren van een keffende hond, het gekletter van een zwiepend zwaard en het gerinkel van vallende potten en pannen.
Daarna volgde een stilte die nog angstaanjagender was dan de herrie van daarvóór.
Na een poosje verscheen Pandoeris weer in de deuropening, zonder zwaard dit keer.
”Zo,” sprak hij opgelucht. ”Ik ben weer helemaal mijzelf. Wat mij betreft is het nu: zand erover!”
De herbergier keek verschrikt op en Pandoeris zag het.
”Niet over uw hondje hoor. Die is door een openstaand raampje ontsnapt. Als u hem nou gewoon uit mijn buurt houdt, is er niets aan de hand.”
Pandoeris liep naar de bar waar iedereen angstig plaats voor hem maakte.
”Ik wil nog een beker warme melk en dan ga ik maar eens lekker onder de wol,” zei hij zo normaal mogelijk.
”Die krijgt u gratis van mij,” zei de herbergier vlug. ”En laat de rest van de rekening ook maar zitten. Eh, u gaat morgen weer eens verderop, neem ik aan?”
”Ja,” geeuwde Pandoeris. ”Ik verveel me hier een beetje.”
”Ik kan het me voorstellen,” beaamde de herbergier. ”Het is hier erg saai. Er gebeurt bijna nooit wat.”
Even leek er toch nog wat gaan te gebeuren toen heer IJzervreter zich met een enorme bult op zijn hoofd bij Pandoeris meldde.
Deze deed zijn best om hem zo nonchalant mogelijk aan te kijken.
”Ik moet zeggen,” sprak heer IJzervreter bewonderend,” dat u een voortreffelijk zwaardvechter bent. Als een man van eer is het mijn plicht u dat eerlijk mede te delen.”
Hij gaf Pandoeris een stevige hand en wandelde met opgeheven hoofd naar de deur.
Daar draaide hij zich om en nam met een breed armgebaar afscheid van de gasten in de herberg.
”Goedenavond allemaal!” sprak hij op zijn bekende luide toon alsof er niets gebeurd was.
”Goedenavond heer IJzervreter!” riepen de gasten in koor.
Deze keer zorgde Pandoeris ervoor dat hij bij het groetende koortje hoorde.

Hoofdstuk 14

Author: jeroenstamgast

Een dansend echtpaar wil een aap van een jongen uit de weg ruimen en staat tenslotte zelf voor aap.

Het was koud en donker en Pandoeris had vreselijke honger.
Het begon hem op te vallen dat hij de laatste tijd steeds ’s avonds en ’s nachts in de weer was.
Hij moest toch eens een manier zien te vinden om dat weer terug te draaien naar de dag.
En ook moest hij maar eens na gaan denken over een andere manier van reizen want dit was niets gedaan.
Terwijl hij zo denkend voortsukkelde, zag hij een kampvuur waaromheen mensen zaten en een aantal woonwagens stonden.
De mensen rond het kampvuur zagen er niet onvriendelijk uit zodat Pandoeris er naar toe durfde te gaan.
”Goedenavond samen. Heeft u er bezwaar tegen als ik er even bij kom zitten?”
”Dat hangt er vanaf,” sprak de oudste en nam Pandoeris aandachtig op.
”Waar hangt dat vanaf?” vroeg Pandoeris weer.
”Of we wat aan je hebben of niet. Wij zijn een rondreizend gezelschap en ieder van ons moet werken voor de kost. Wat kan je zoal?”
Dat was een lastige vraag waar Pandoeris diep over na moest denken.
Ja, wat kon hij eigenlijk?
Er wou hem zo gauw niets te binnen schieten.
Hij kon toch moeilijk zeggen dat hij kon toveren.
Dat was vragen om moeilijkheden.
”Kun je springen?” vroeg de oude.
Pandoeris sprong een aantal malen in de lucht om te laten zien dat dat wel lukte.
”En kun je ook op handen en voeten lopen?”
Pandoeris gaf een demonstratie.
”Kun je in die boom daar klimmen?”
Pandoeris liet zien dat hij dat kon hoewel hij het rare vragen vond, zelfs voor iemand van een rondreizend gezelschap.
”Kan je springen en tegelijkertijd hoge krijsgeluiden maken?”
Nu werd het Pandoeris toch een beetje te gortig.
”Zeg eens, ik ben geen aap!”
”Ja, dat ben je wél! Als je tenminste met ons mee wilt reizen. Onze aap is namelijk overleden en dat is het enige baantje dat we je kunnen aanbieden.”
Pandoeris keek de man ongelovig aan.
”Wij trekken van dorp naar dorp waar wij optredens verzorgen: zang, dans, clowns, acrobaten enz. Onze aap ging altijd met de pet rond tussen de optredens door. Als we je een beetje schminken, kan je nog uitgroeien tot een mooie aap.”


”En wat staat daar dan tegenover?” vroeg Pandoeris.
”Kost en inwoning.”
Pandoeris ging bij het vuur zitten.
”Nou, vooruit dan maar.”
Hij kreeg eerst wat te eten en moest toen, geschminkt en wel, zijn kunsten als aap vertonen.
Zijn nieuwe collega’s reageerden enthousiast.”
”Geweldig!” riep de oude uit.”Jij bent een natuurtalent! Alsof je altijd al een aap bent geweest. Zó goed doe je het!”
Dit was nou het soort compliment waarvan Pandoeris zich altijd afvroeg of hij daar nu blij mee moest zijn of niet.
Een half uurtje later ging iedereen naar bed en Pandoeris was benieuwd in welke woonwagen ze hem zouden stoppen.
De oude wees hem een getralied hok op wielen aan.
”Moet ik daar in?” vroeg Pandoeris verbaasd.
”Ja, of dacht je soms dat er iemand was die het leuk vindt om met een aap in bed te liggen!”
Mopperend kroop Pandoeris in het hok.
De oude deed de deur op slot en gaf Pandoeris de sleutel.
”Dan kun je er eventueel uit als het nodig is. Welterusten.”
Pandoeris bedekte zich met stro en viel in een diepe slaap.
De volgende dagen gingen snel voorbij.
Ze trokken voort van dorp naar dorp en Pandoeris groeide steeds meer in zijn rol als aap.
Was hij in het begin alleen maar degene die tussendoor het geld in ontvangst mocht nemen, op het laatst was het zo dat hij de show maakte en de anderen de pauzes mochten opvullen.
De oude baas van het gezelschap was tevreden maar de anderen werden jaloers.
Niemand wilde ’s avonds bij het kampvuur meer naast hem zitten en af en toe kreeg hij stiekem een klap of een schop als de oude even niet keek.
Pandoeris was het zat en besloot er vandoor te gaan.

Die nacht kroop hij zachtjes uit zijn hok en sloop weg.
De deur deed hij uit gewoonte netjes achter zich op slot.
Hij wilde net op pad gaan toen hij schimmen zag bewegen bij zijn hok op wielen.
Nieuwsgierig sloop hij dichterbij en zag hoe twee van zijn collega’s zachtjes de kar voorttrokken in de richting van het meertje naast het kamp.
Het waren de danser en de danseres van het gezelschap die tijdens de optredens niet zoveel succes hadden en steeds meer tijd aan Pandoeris moesten afstaan.
Ze duwden de kar het meertje in totdat deze helemaal onder water was verdwenen.
Daarna ging het macabere tweetal weer terug naar hun woonwagen.
Pandoeris kon zijn ogen niet geloven.
Ze hadden hem willen verdrinken!
Zijn hart bonsde in zijn keel en het duurde even voor hij weer gekalmeerd was.
Deze moordenaars verdienden een lesje dat hun lang zou heugen.
Hij sloop naar de wagen waar de schmink bewaard werd en smeerde zich in met lichtgevende zalf.
Ook zette hij een dodenmasker op, pakte een paar spullen waaronder een grote dolk en sloop naar de wagen van het dansende echtpaar.
Dit lag net in bed maar kon de slaap niet vatten.
Waarschijnlijk hadden ze toch een beetje last van een slecht geweten.
Pandoeris stak een kaars aan, opende voorzichtig de deur van de wagen en sprak met spookachtige grafstem: ”Ik ben de geest van de aap en ik wil mijn dode lichaam terug.”
Het echtpaar veerde omhoog en zag de lichtgevende gestalte van Pandoeris op zich af komen.
”Geen geluid of het is je laatste geluid. Geen beweging of het is je laatste beweging,” vervolgde Pandoeris op onheilspellende toon en zwaaide vervaarlijk met zijn dolk.
Het echtpaar bleef doodstil liggen en in hun ogen was de doodsangst af te lezen.
”Ik ben de geest van de aap en ik wil mijn dode lichaam terug,”
herhaalde Pandoeris met holle stem.”Kom, we gaan mijn dode lichaam halen.”
Hij bond de dansers met een touw aan elkaar vast en trok ze mee in de richting van het meertje.
Hij zette er flink de vaart in want hij kreeg wel in de gaten dat de twee begonnen te twijfelen aan de echtheid van de geest.
Bij het meertje aangekomen, durfde de danseres dit zelfs openlijk te laten blijken toen Pandoeris hen beval het getraliede wagentje uit het meer te halen.
”En als we dat nou niet doen, meneer de geest van de aap. Wat gebeurt er dan?”
”Dan zal meneer de geest van de aap jullie aan zijn mes rijgen!”
donderde Pandoeris en hield het afschrikwekkende wapen onder haar neus.
De danseres zag wel in dat er aan de echtheid van het mes niet getwijfeld hoefde te worden en begon haar man te helpen.
Niet lang daarna stond het hok op wielen na te druipen op de oever van het meertje.
Pandoeris opende het deurtje en dwong de twee- onder bedreiging van zijn mes, het hok in te gaan.
”Zo, stelletje moordenaars. Omdat jullie met je mooie danspassen in je mooie danskleding minder succes hadden dan een domme aap, besloten jullie hem maar uit de weg te ruimen.
Nou, ik zal jullie morgen de kans geven om succes te hebben!”
En zo gebeurde het, dat tijdens de voorstelling die gegeven werd in het volgende dorp dat het gezelschap aandeed, plotseling een getralied wagentje aan kwam zetten met daarin twee apen, gekleed in juten zakken.
”Dames en heren!” riep Pandoeris. ”Ik vraag graag uw aandacht en een hartelijk applaus voor het dansende apenechtpaar ’de Mortella’s!”
Het publiek begon te juichen en te joelen en de pas aangekondigde Mortella’s wisten niets beters te doen dan zich aan te stellen als een aap.
Het echtpaar dat normaal in prachtige kostuums onder begeleiding van mooie muziek statige danspasjes uitvoerde, sprong nu gillend en krijsend in een juten zak rond en probeerde met de moed der wanhoop om Pandoeris zijn kunstjes na te doen.

Pandoeris ging naar de oude directeur van het gezelschap.
”Ik scheid er mee uit maar ik heb mijn opvolgers alvast voor u meegebracht. Hoe vind u ze?”
”Het spreekt de mensen in ieder geval méér aan dan wat ze eerst deden. Ik denk dat ik het zo maar houd.”
Pandoeris gaf de directeur een hand ten afscheid en keek nog een keer naar zijn opvolgers.
Het publiek was enthousiast en Pandoeris moest toegeven dat ze beslist talent hadden.
Daar konden nog eens een paar mooie apen uitgroeien.