Archive for november, 2012

hoofdstuk 3

Author: jeroenstamgast

Toen Johan en Barend de pub betraden, bleek Maaike daar inderdaad te zijn.
Het ergste tumult dat het verslag van haar belevenissen veroorzaakt had, was net wat geluwd.
Deze keer werd ze ogenblikkelijk serieus genomen en Sheehan, de plaatselijke politievertegenwoordiger, stond op het punt om met een paar ‘dappere mannen’ het lijk van de gehangene op te halen.
De komst van Johan en Barend betekende hooguit een klein oponthoud.
Nadat Maaike en Johan elkaar opgelucht in de armen waren gevlogen en Johan het verslag van zijn belevenissen had gedaan, ging men op pad.
Maaike hoefde niet mee om de weg te wijzen omdat men uit haar beschrijving kon opmaken om welk verlaten huis het ging.
Sheehan had om versterking gebeld maar dat kon nog wel even gaan duren.
De pub was afgeladen met verontruste dorpsbewoners en de kastelein beleefde, ondanks het wegblijven van de muziekband, een topavond wat betreft de drankverkoop.
Maaike en Johan werd herhaalde malen gevraagd om over hun avonturen te vertellen en de meeste mensen waren er nu wel van overtuigd dat het inderdaad de geest van Sean Bourke was, die het dorp belaagde.
Sheehan legde na terugkomst het lijk ergens in het kleine politiebureau en adviseerde de dorpsbewoners om naar huis te gaan, ramen en deuren te sluiten en binnen te blijven zolang er nog geen versterking was gearriveerd.
Het advies werd niet meteen opgevolgd maar een half uurtje later waren de meeste mensen dan toch wel vertrokken.
Slechts een iemand kwam nog binnen.
Een verzorgd uitziende heer, die de directeur van de plaatselijke fabriek bleek te zijn, vroeg aan de kastelein of hij bij hem de nacht kon doorbrengen omdat hij zich, gezien de gebeurtenissen van de afgelopen dag, thuis niet meer veilig voelde.
De kastelein stemde toe en beloofde ook voor hem een matras op zolder te leggen.
De directeur voegde zich bij zijn toekomstige kamergenoot en Maaike en Johan besloten om naar de bed and breakfast terug te gaan.
De kastelein sloot af en ging de beide logés voor naar hun slaapplaats.
Op de grond lagen, verscholen tussen de rommel, inderdaad twee matrassen en een paar lakens en dekens.
De meegebrachte olielamp verspreidde een onrustig licht.
“Het is niet erg comfortabel,” sprak de kastelein verontschuldigend. “Maar het komt uit een goed hart, moet je maar denken.”
Hij wenste hen een goede nacht en stommelde de trap weer af.
Barend en de directeur zaten een tijdje zwijgend bij elkaar totdat de directeur de stilte verbrak.
“Wat vind jij nou van dit alles?” vroeg hij aan Barend. “Als buitenstaander, bedoel ik. Denk jij echt dat de geest van Sean Bourke wraak komt nemen of zit er misschien iets anders achter?”
Barend haalde zijn schouders op.
“Ik denk niet veel,” antwoordde hij zonder enthousiasme. “Ik weet alleen dat ik niet in spoken geloof, dus dan zal er wel iets anders achter zitten.”
“Maar wat dan? Wie heeft er nou baat bij om mij dwars te zitten?”
“Zitten ze jou dwars dan? Jij bent toch niet degene die vermoord is, of wel soms?”
De directeur keek Barend aan alsof deze hem op een volslagen nieuw gezichtspunt had gebracht, dat hij nog even moest verwerken.
“Hm, nee. Maar er zijn wel dreigementen aan mijn adres geuit.”
“Waarom dan? Ik dacht dat mensen in een kleine dorpsgemeenschap het altijd zo leuk met elkaar kunnen vinden.”
“Dat was ook zo. Tot de brand in mijn fabriek uitbrak. Nou was ik goed verzekerd, dus ik heb van het verzekeringsgeld meteen mijn fabriek gemoderniseerd. Maar dan krijg je de afgunst! Sommige mensen beweren dat ik mijn fabriek zelf in brand gestoken heb om het verzekeringsgeld op te strijken. Onzin natuurlijk! Bovendien is de fabriek ook in het belang van het dorp. Heel wat mensen vinden er werk.”
Er viel een stilte waarin alleen het bulderen van de storm te horen was.
Het walmende vlammetje van de olielamp zorgde voor een spookachtige verlichting in de overwegend duistere zolderkamer.
Een boom voor het raam achter Barends brede rug zwiepte wild heen en weer en de takken leken tot klauwen te vervormen, klaar om iemand te grijpen.
De directeur staarde er angstig naar en deze keer was het Barend die de stilte verbrak.
“Ik heb me laten vertellen dat er ook iets was met iemand die levend verbrand is. Hoe heette hij ook al weer?”
De directeur sprong plotseling, als door en adder gebeten, overeind.
“Sean Bourke! De geest van Sean Bourke!” gilde hij.
Barend keek hem verbaasd aan.
“Nou, een geest is hij pas geworden na die brand.”
De directeur leek hysterisch te zijn geworden en wees met uitpuilende ogen naar het raam achter Barend.
”Nee! Daar! Achter je! Kijk dan!”
Barend draaide zich om en zag het silhouet van de wild heen en weer zwiepende boom.
“Volgens mij is dat gewoon een boom.” “Ik zag daarnet de gestalte van een mens of zoiets! Hij loerde door het raam naar binnen.
Alsof hij op zoek was naar me. Ik ben niet voor niets ondergedoken…”
Barend kwam overeind en liep naar het raam, terwijl hij bijna zijn nek brak over een paar dozen met kerstversiering.
Hij kon in het donker buiten niet veel onderscheiden maar was toch wel nieuwsgierig geworden en morrelde aan het raam om dit te openen.
Na het nodige duw- en trekwerk lukte dit en Barend stak zijn hoofd naar buiten in de huilende wind.
“Alle duivels. Wat een storm,” mompelde hij en tuurde met tranende ogen naar beneden.
Hij wist het niet zeker maar hij dacht inderdaad dat hij daar iemand zag rondsluipen.
Zijn hart begon sneller te kloppen.
Hij mat de afstand tot het platje beneden hem en nam een besluit.
Hij klom uit het raam tot hij met zijn handen aan de vensterbank hing en overbrugde de laatste meter door zich voorzichtig af te zetten en op het platje beneden hem te springen.
Blijkbaar niet voorzichtig genoeg want het platje begaf het krakend onder het enorme gewicht van Barend, die daardoor twee meter lager met het nodige kabaal tussen allerhande horecabenodigdheden in een schuurtje terechtkwam.
Wonder boven wonder liep het goed af, wat Barend er overigens niet van weerhield hartgrondig te vloeken.
Hij krabbelde moeizaam overeind en vroeg zich af wat hij nu zou doen.
Als hij de geest, of wat het dan ook was, had willen verrassen, kon hij dat nu in ieder geval wel vergeten.
Zijn komst had hij, ondanks het bulderen van de storm, nu wel luid en duidelijk aangekondigd.
Het beste was misschien maar om gewoon via de deur naar buiten te gaan en te kijken of hij op de een of andere manier weer op zolder kon komen.
Half op de tast vond hij de deur, opende die en keek tot zijn schrik recht in de loop van een jachtgeweer.
“Handen omhoog of je bent een kind des doods!” klonk het onheilspellend.
Barend stak machinaal zijn handen in de lucht en probeerde in de duisternis te zien wie zich achter het enorme geweer schuilhield.
“O, ben jij het,” sprak de eigenaar van het vuurwapen en liet dit zakken. “Ik woon hiernaast en ik dacht dat ik iemand zag rondsluipen maar dat kan jij niet geweest zijn. Degene die ik zag, had een normaal postuur. Heb jij dat lawaai daarnet ook gehoord?”
“Nou, niet alleen gehoord,” bromde Barend en hij wreef nog eens over een paar pijnlijke plekken.
De deur van de pub ging open en de eigenaar ervan voegde zich bij de mannen.
“Wat is hier allemaal aan de hand?” vroeg hij argwanend.
“Wel,” sprak de man met het jachtgeweer. “Ik zag iemand rondsluipen, dus ik pakte mijn geweer omdat ik het niet vertrouwde en ondertussen was jouw logé…” Hij wees naar Barend, die intussen ergens anders naar keek. “…ook op pad gegaan. Uiteindelijk vonden we elkaar maar niet onze rondsluiper.”
“Maar ik vind wel iets anders,” bromde Barend en liep naar de deur van de pub.
De mannen volgden Barend en zagen, net als hij, een bijl die in de deur geslagen was met daartussen een papier geklemd waarop geschreven was.
Barend trok het papier los en las vluchtig de tekst.
Vervolgens keek hij naar de nieuwsgierige gezichten van de beide mannen.
“Moet je horen wat er staat,” nodigde Barend uit en begon voor te lezen. “Hum het uur van de wraak is aangebroken. Niemand zal het dorp levend verlaten tot de schuldigen gestraft zijn. Ondertekend: de geest van Sean Bourke.”
Ze keken elkaar eens aan.
“Daar weet die weduwe Bourke vast meer van,” gromde de man met het jachtgeweer. “Ik zal wat maten optrommelen om haar eens aan de tand te voelen. Dat had al veel eerder moeten gebeuren!”
Hij maakte een zwaaiende beweging met zijn geweer en verdween in de vliegende storm.
Barend keek hem na en wenkte toen de kastelein.
“Kom eens kijken als je wilt. Ik moet je wat laten zien.”
In het schuurtje wees hij naar het gat in het dak.
“Kijk, ik dacht dat ik iemand zag rondsluipen en die wilde ik achtervolgen en toen ben ik per ongeluk door je dak heen gezakt.”
“Ach,” sprak de kastelein. “Dat dak is niet zo erg. Dat was toch verrot. Ik maak me meer druk over weduwe Bourke. Niet dat het mijn vriendin is, maar die Kelly met zijn geweer is een agressieveling.
“Weduwe Bourke?” schrok Barend. “Maar daar logeren mijn vrienden toch ook?”
“Ik zou maar eens gaan kijken als ik jou was. Als Kelly het op zijn heupen heeft, is niemand veilig..”

Bij het huisje van weduwe Bourke keken drie mannen toe hoe een vierde met een jachtgeweer hard op de deur bonkte.
Boven hen ging een raampje open en een slaperige Johan stak zijn hoofd naar buiten.
“Wat willen jullie, midden in de nacht?” vroeg hij verstoord.
“Wij willen weduwe Bourke spreken!” riep Kelly.
“O, dan moet je niet bij mij zijn,” besloot Johan en deed het raam weer dicht.
“Wat is er aan de hand?” vroeg Maaike, die ook wakker geworden was, slaperig.
“Ach, een stelletje imbecielen willen weduwe Bourke spreken. Dat is toch niet normaal, zeg! Midden in de nacht!”
Buiten werd weer op de deur gebonkt en er werd dit keer bij geschreeuwd dat ze deze zouden intrappen als er niet onmiddellijk opengedaan werd.
“Zijn ze nou helemaal gek geworden!” riep Johan verontwaardigd.
“Doe jij anders even open,” stelde Maaike voor, die nu ook uit bed kwam. “Ik denk dat weduwe Bourke dat niet durft.”
Johan schoot snel in zijn broek en ging mopperend de trap af.
Hij opende de deur en keek tot zijn schrik recht in de loop van Kelly’s jachtgeweer.
“Opzij, vreemdeling!” riep Kelly. “Wij willen weduwe Bourke spreken!”
Johan duwde de loop van het geweer voor zijn gezicht weg.
“Kan dat niet wat vriendelijker?”
Kelly zei niets maar wurmde zich langs Johan heen, het huis binnen.
Deze gaf niet echt mee en Kelly begon te duwen.
Maaike, die intussen ook beneden gekomen was, pakte een kruk uit de gang en prikte Kelly, met de poten ervan voorwaarts gericht, terug naar buiten.
“Op deze manier kom je zeker niet binnen, lomperik!” snoof Maaike en ging naast Johan staan.
Kelly leek door deze onverwachte aanval, en misschien ook wel door het nachtgewaad van Maaike, even van zijn stuk gebracht maar herstelde zich en wilde zijn geweer op hen richten.
Johan zag dit, sprong naar voren en greep het geweer vast, waarna een worsteling ontstond.
Een van de door Kelly meegebrachte kornuiten wilde zich er ook mee bemoeien maar werd daarvan weerhouden door Maaike die naar voren sprong en hem een welgerichte trap op een daar niet op berekende plaats verkocht.
Dat was het sein voor de twee anderen om te hulp te schieten.
De ene probeerde Maaike op de grond te drukken en de andere greep Johan, die net Kelly tegen de vlakte had geslagen, van achteren bij de nek vast.
Johan boog zich diep voorover, zodat de man over Johan heen, op de grond viel.
Maaike had zich ondertussen achterover laten vallen, zette een voet in de buik van de meevallende belager en zwiepte hem aldus over zich heen, zodat hij achter haar op de grond smakte.
Daarna draaide ze zich vliegensvlug op haar zij en graaide het geweer voor Kelly zijn neus weg, die daar met een van pijn vertrokken gezicht naar op weg was.
Op dat moment kwam Barend aanzetten.
“En nou is het over!” donderde hij op goed geluk.
Op de een of andere manier maakte de kolossale gestalte van Barend, die zich onheilspellend tegen het schijnsel van een lantaarnpaal aftekende, zoveel indruk dat het inderdaad ook over was.
Johan en Maaike voegden zich bij Barend en de anderen kwamen moeizaam overeind.
“Waar is die drukte allemaal voor nodig?” vroeg Barend ontstemd.
“Deze agressievelingen wilden met alle geweld hier naar binnen,” antwoordde Maaike en ging weer bij de voordeur van het huisje staan, terwijl ze het geweer bij zich hield.
Het geluid van de korte schermutseling had klaarblijkelijk een aantal mensen uit hun nachtrust gehaald en er vormde zich een kleine menigte, zodat er drie partijen ontstonden.
Aan de ene kant Maaike, Johan en Barend die voor de ingang van het huisje stonden en aan de andere kant vier mensen die naar binnen wilden, gadegeslagen door een verbaasd publiek.
Barend hield door zijn machtige aanwezigheid en de rust die hij uitstraalde, de meute in bedwang maar wist verder eigenlijk niet wat hij met de situatie aan moest.
“Luister,” sprak Maaike, die het initiatief nam. “Jullie willen weduwe Bourke spreken. Dat kan, maar wel op een normale manier. Eén van jullie mag met mij mee naar binnen, terwijl de rest buiten blijft wachten.”
Kelly stapte direct naar voren en meteen daarna nog iemand.
“Ik ben de buurman van weduwe Bourke,” verklaarde deze, terwijl hij misprijzend naar Kelly keek. “Ik wil er ook graag bij zijn.”
“Dat kan,” gaf Maaike toe en de twee gingen met haar naar binnen.
Johan en Barend posteerden zich voor de ingang en wachtten met de mensen buiten, op de uitslag van het gesprek.
Dit liet niet lang op zich wachten
“Ze is er vandoor! Weg! Verdwenen!” brulde Kelly zodra hij weer buiten was.
De mensen keken elkaar ongelovig aan en iedereen begon met iedereen te praten.
“Het is inderdaad waar,” zei Maaike, een beetje beduusd.
“Heb je wel goed gekeken?” vroeg Johan.
“Natuurlijk,” antwoordde Maaike geërgerd “Het is geen paleis met zoveel kamers dat je er makkelijk eentje over het hoofd ziet.”
“Moet je daar eens kijken,” zei Barend en knikte met zijn hoofd naar het andere eind van het dorp.
In de verte was een oranjerode gloed zichtbaar die allengs groter werd.
De gesprekken verstomden en de mensen keken vol ongeloof en angst naar de nieuwste ontdekking.
“Wie durft er met me mee te gaan om te kijken wat dat is!” schreeuwde Kelly en keek verwilderd om zich heen.
Een handjevol mensen voegde zich bij hem, terwijl het merendeel stilletjes naar huis afdroop.
Maaike, Johan en Barend bleven achter en besloten om ook maar naar binnen te gaan.
“Als het belangrijk is, horen we er zo wel van, vrees ik,” bromde Barend.
“Zal ik even thee zetten?” stelde Johan voor. “Ik ben een beetje over mijn slaap heen, eerlijk gezegd.”
Hij zette een ketel met water op het gasfornuis en ging daarna bij de anderen in de woonkamer zitten.
“Ik weet zo langzamerhand niet meer wat ik ervan denken moet,” begon Maaike het gesprek.
“Hoe kom jij hier eigenlijk verzeild?” vroeg Johan aan Barend, die een pijp stopte.
Barend vertelde in het kort zijn belevenissen.
“Ik heb dus inderdaad iemand gezien,” sloot hij af. “Maar ik had niet het idee dat het een geest was.”
“Maar hoe verklaar jij dan al die rare dingen?” vroeg Maaike.
“Ik verklaar helemaal niets,” zei Barend. “Ik weet alleen wat ik gezien heb en dat is dus niet veel.”
“Waar zou die weduwe Bourke zijn?” vroeg Johan zich af.
“Dat arme mens is natuurlijk gevlucht toen die idioten op de deur begonnen te bonzen,” veronderstelde Maaike.
Johan stond op en inspecteerde de slaapkamer van de weduwe.
“Het bed is niet beslapen!” riep hij naar beneden. “En er liggen ook geen kleren van haar. Als ze echt hals over kop weg is gegaan, zou ze nooit de tijd gehad hebben om zich helemaal aan te kleden. Ze moet dus al eerder weggegaan zijn.”
“Dat zou kunnen,” dacht Maaike. “Maar het hoeft natuurlijk niet. Misschien durfde ze niet te slapen en had ze haar kleren nog aan.
“Ja, dan wachtte ze zeker in het stikdonker op de dingen die zouden kunnen gaan gebeuren,” spotte Johan, die inmiddels weer beneden gekomen was. “Er brandde geen licht in huis al die tijd.”
“Misschien durfde ze dat niet aan te doen uit angst voor bezoek. Of misschien is ze gewoon daarvoor al ergens heen gegaan,” dacht Maaike en goot kokend heet water in een theepot.
“Ik vind het maar raar,” bromde Johan. “Waar moet zo iemand heen met dit weer en om deze tijd?”
Maaike zette voor ieder een kopje met dampende thee neer.
Misschien is ze bij iemand die ze vertrouwt en wacht ze daar de dingen af die komen gaan.”
“Dat zou natuurlijk kunnen,” gaf Johan toe.
Barend blies kleine rookwolkjes uit zijn pijp in het schaars verlichte kamertje.
“Ik vind het ook wel interessant om te bedenken wat wij gaan doen. Ik heb geen zin om hier langer te blijven dan strikt noodzakelijk is.”
“De auto wordt morgen gemaakt dus ik neem aan dat we, na het afleggen van een verklaring aan de politie, wel mogen vertrekken. Maar ben jij dan niet nieuwsgierig naar de oplossing van dit mysterie?” vroeg Johan.
“Ik houd niet van mysteries,” bromde Barend. “Wat mij betreft zoeken ze het allemaal zelf maar uit.”
Op dat moment werd er aan de deur gebeld.
Johan stond op.
“Ze worden al beleefder. Ik zal eens kijken wie dat is.”
“Hallo,” zei Kelly. “Mag ik even binnenkomen?”
“Ben je alleen?” vroeg Johan en keek in de lege straat.
“Zoals je ziet. Mijn kameraden zijn naar huis.”
Johan deed de deur uitnodigend open en Kelly stapte binnen.
“Allereerst mijn excuses voor daarnet,” sprak Kelly verzoenend, terwijl hij van de thee slurpte die Maaike voor hem ingeschonken had. “Ik laat me wel eens gaan maar dat hebben jullie terecht afgestraft, daarnet. Waar ik voor kom, is het volgende. Laat ik eerst nog maar eens zeggen dat ik absoluut niet in geesten of zo geloof. Maar wat ik absoluut ook niet begrijp is, dat die oranje gloed zomaar verdwenen was zonder sporen achter te laten op het moment dat wij aankwamen. Echt spoorloos verdwenen. En wat we wél hoorden toen, was een soort monnikenmuziek. Wat ik me kan herinneren is dat jij dat ook gehoord hebt en er een monnik bij zag die spoorloos verdween. Klopt dat?”
“Nou,” zei Maaike. “Het deed me aan een monnik denken. Maar dat kwam misschien ook omdat ik die zang erbij hoorde. Hij leek eigenlijk ook wel op een grote kabouter of zo.”
“Wel, mijn kameraden zijn ervan overtuigd dat het de geest van Sean Bourke is, maar ik weiger dat te geloven. Toch moet ik toegeven dat ik voor dit alles geen goede verklaring heb en dat kan ik niet uitstaan! Hebben jullie er soms een verklaring voor? Jullie komen tenslotte van buiten en zijn niet zo bijgelovig als de mensen in deze streek.”
Kelly keek ze hoopvol aan.
Maaike moest bijna lachen.
“Sorry, ik weet echt niets zinnigs daarover te zeggen. Ik ben gewoon verbaasd en weet het niet. Ik vind alles heel vreemd maar…ja…” Kelly keek vragend naar Johan en Barend.
Johan haalde alleen maar zijn schouders op en Barend bestudeerde zijn pijp.
Kelly stond op.
“Bedankt voor de thee. Zouden jullie mij een plezier willen doen en het mij laten weten zodra je wat ontdekt. Ik kan hier echt niet tegen, weet je. Het maakt me razend.”
Johan begeleidde hem naar de deur en Kelly verdween teleurgesteld in de stormachtige nacht.
Barend klopte zijn pijp uit.
“Ik denk dat ik ook maar eens ga. Geest of geen geest: laten we afspreken dat we contact met elkaar opnemen, zodra er iets te melden is. En geen actie ondernemen zonder overleg. Er is al een dode gevallen en iedereen hier in het dorp wordt steeds gekker van de zenuwen. We zien elkaar morgenochtend wel in de pub.”
“Zou je niet liever hier blijven?” vroeg Johan. “De weduwe is er nou toch niet.”
“En dan zeker in haar bed gaan liggen. Of hier in een stoel gaan zitten. Nee, dank je. Op de zolder van de pub heb ik tenminste een eigen matras.”
“Maar daar is ook die directeur en die is momenteel het doelwit, nu die andere dood is.”
“Ik heb het idee dat onze naargeestige moordenaar zich vannacht niet meer laat zien. Bovendien zou het me niets verwonderen als die Kelly met zijn geweer bij de pub de wacht houdt.”
Barend wenste hen een goede nacht en wandelde, voort geblazen door wind, in een flink tempo naar de pub.
Maaike en Johan dronken nog een kopje thee en besloten toen toch maar om naar bed te gaan.
En, hoewel ze dachten dat het moeilijk zou zijn om de slaap te vatten, lukte dit wonderwel.

Gedeelde dood

Author: jeroenstamgast

Vandaag
Ben ik een beetje dood
Een deel van mij
Is overleden
Dat stukje leven
Rot al bij het schroot
Voor mijn bewustzijn
Is het veel te lang geleden

Pas na het derde jaar
Ontstaat mijn wezenlijk beleven
Mijn babytijd en peuterjaren
Kon ik echter bij mijn ouders lenen
Met mijn vaders heengaan
Had ik daarvan reeds een partje opgegeven
Samen met mijn moeder
Ben ik nu dan tot mijn kleutertijd verdwenen

december 1996

hoofdstuk 2

Author: jeroenstamgast

Maaike en Johan waren de daarop volgende dag redelijk plezierig doorgekomen.
Ze hadden met een stevig Irish Breakfast een ideale basis gelegd voor een flinke ochtendwandeling door de omgeving.
Ze hadden genoten van de ruige uitgestrektheid van het land en van de woeste golven van de Atlantische Oceaan die tegen de weerbarstige kust beukten.
Toen de toch al hevige wind stormachtige vormen begon aan te nemen en ze terug naar het dorpje wilden gaan, kostte het hen zowaar nog de nodige moeite om het terug te vinden.
De weinige paadjes waren redelijk onbegaanbaar en slingerden er maar wat op los naar hun idee.
Het gaf hun echt het gevoel door het einde van de wereld te dwalen.
Ze hadden dan ook een stevige trek opgebouwd toen ze eindelijk min of meer per ongeluk weer in het dorpje belandden.
De plaatselijke pub bracht uitkomst en na een eenvoudige maar voedzame maaltijd en een guinness van de tap, zat de stemming er weer in.
Buiten gierde de wind door de smalle hoofdstraat en Maaike en Johan hadden het gevoel net op tijd binnen te zijn.
Voor hen als stadsmensen leek het niet eens ongevaarlijk als je in dat door God en alle mensen verlaten gebied van daarnet verdwaald zou zijn.
Een lodderige loomheid maakte zich sluipend van hen meester en ze besloten wat te rusten in de bed and breakfast van weduwe Bourke.
Na een hazenslaapje hadden ze thee gedronken met de weduwe, terwijl de storm de pannen van het dak leek te willen rukken.
Misschien kwam het daardoor wel dat de weduwe een onrustige indruk maakte.
Het gesprek wilde niet erg vlotten en Maaike en Johan kregen de indruk dat ze niet erg welkom meer waren, hoewel de weduwe haar best deed om het tegendeel te bewijzen.
Johan was blij dat hij het excuus had om bij de garagehouder te informeren hoe het met de onderdelen en de reparatie van de auto stond en Maaike was opgelucht dat ze naar haar
kamer kon gaan.
Meer en meer was er een raar soort spanning voelbaar geweest.
Buitengekomen, knoopte Johan zijn jas goed dicht en worstelde zich tegen de storm in naar de garage.
Bij toeval kwam hij de garagehouder tegen, die net terug was van zijn ritje naar de stad en op weg was naar de pub.
Nog voor Johan iets had kunnen zeggen, nam de garagehouder al het woord.
“Heb jij een afspraak met iemand van zo’n meter of twee en het gewicht van een olifant?”
Johan moest lachen.
“Ik heb inderdaad met mijn oom afgesproken.”
“Nou, dan is dat die lifter die ik meegenomen heb. Dat doe ik wel eens meer, een lifter meenemen. Dat is vaak gezellig op die stille wegen. Nou, deze zei dat hij hier een afspraak had en is vervolgens in een diepe slaap weggezakt. Echt gezellig was het niet. Maar je onderdelen heb ik wel. Morgen kan ik aan de slag.”
“Fijn,” zei Johan. “Waar is mijn oom nu?”
“Die is, nadat ik hem met moeite wakker gekregen heb, op een drafje naar de pub gegaan.”
“Dat komt goed uit,” zei Johan. “Ik was net op weg daarheen.”
“Ik ook,” zei de garagehouder. “Waar zou je met dit weer anders naar toe moeten gaan?”

In de pub was het onstuimige weer het gesprek van de dag.
Op de radio was zelfs voorspeld dat het orkaanachtige vormen zou kunnen gaan aannemen.
De band die ’s avonds zou optreden was nog steeds niet gearriveerd en de waard vroeg zich al af of de muzikanten nog wel zouden komen.
Johan trakteerde de garagehouder op een biertje en vond zijn oom, gezeten in een hoek, achter een ‘pint of guinness’ .
“Ha, die ome Barend! Je hebt ons toch gevonden, zie ik.”
Het kolossale lichaam van Barend kwam moeizaam overeind om Johan de hand te schudden.
“Wat dachten jullie? We zullen hem maar eens flink laten reizen voor zijn gratis
terugtochtje! Dit is zo’n beetje de meest achterlijke uithoek van het hele land, geloof ik.”
Barend ging zuchtend weer zitten, nam een enorme slok guinness en veegde met zijn grote hand het schuim uit zijn snor en baard.
“Nou ja, het doet me goed om je weer eens te zien. Waar is je vriendin eigenlijk?”
“Die is in de bed and breakfast waar we overnachten. Heb jij al een slaapplaats geregeld?”
Barend grijnsde gelaten.
“De enige bed and breakfast van het dorp was al vol. Met jullie dus. Maar ik mag van de waard op zolder slapen. Er schijnt een verloren plekje tussen de rommel te zijn waar ze een matras voor me zullen neerleggen. Nou ja, ik ben allang al blij dat ik met dit hondenweer een dak boven m’n hoofd heb. Als het er niet afwaait, tenminste.”
“Is het nog gelukt met de onderdelen van mijn MG?”
“Zeker wel. Ik heb alles apart laten leggen in een garage in Cork, waar we ook de boot terug nemen. Je kan nu weer jaren verder met je autootje.”
“Fantastisch,” zei Johan. “Wil je nog een guinness? Dan neem ik er ook een. Dan ga ik daarna Maaike halen.”
Barend sloeg het aanbod niet af en Johan ging met een opgeruimd gevoel naar de tap om het gewenste te bestellen.
Het was vandaag tot nu toe een gezellige dag geweest en als het aan hem lag, zou de dag ook in deze sfeer eindigen.

Ook Maaike was, na enig getuttel op haar kamer, in een beste stemming en kleedde zich warm aan om naar de pub te gaan.
Dat optreden van die Ierse folkgroup leek haar leuk en Johan had zich vandaag tenminste weer eens van zijn gezellige kant laten zien, zodat het een fijne avond leek te gaan worden.
Ze bekeek zich nog eens in de spiegel met haar nauw sluitende leren jack waar haar lange haren golvend overheen vielen en stelde tevreden vast dat ze er best mocht wezen.
Buiten kon je bijna tegen de storm aanleunen en even had ze het gevoel dat het herfst was in plaats van zomer.
De lucht was zo grauw dat het leek alsof elk ogenblik de duisternis kon invallen.
De straat lag er verlaten bij en alleen in de verte op de heuvel achter het dorp zag ze een spookachtige figuur, gehuld in een wapperende mantel met capuchon en een stormlantaarn in zijn hand.
Ook raar, dacht ze, zo donker is het nou toch ook weer niet dat je een stormlantaarn nodig hebt.
Ze bleef even staan en bekeek, door haar door de wind betraande ogen heen, naar de eigenaardige figuur.
Met die mantel of cape, wat was het, leek het wel een monnik of een kabouter.
Tot haar grote verbazing hoorde ze plotseling flarden muziek, die meegedragen werden door de wind.
Gedreven door nieuwsgierigheid wandelde ze het paadje op dat naar de heuvel leidde.
De flarden muziek regen nu aaneen tot een melodie die deed denken aan middeleeuwse koormuziek.
Maaike kon haar oren niet geloven en versnelde haar pas.
Ze onderscheidde nu duidelijk Gregoriaanse muziek, zoals die door monniken gezongen wordt.
Ze meende zelfs even het luiden van een kerkklok te horen.
Ondertussen bleef haar nadering niet onopgemerkt en haar ‘monnik’ keerde haar de rug toe en schreed over het paadje de heuvel op.
Maaike hield even halt om na te denken.
Ze keek achterom naar het dorp en vroeg zich af of het wel verstandig was om dat nu met dit slechte weer te verlaten.
Bovendien zou het binnen afzienbare tijd gaan schemeren en het was bij vol daglicht al zo moeilijk geweest om het dorp terug te vinden.
En dan natuurlijk niet te vergeten: was het wel verstandig om zo’n vreemde figuur te
volgen?
Ze keek de andere kant weer op maar de figuur die ze net nog gezien had, bleek spoorloos verdwenen.
Waar was die nou gebleven?
Hij kon toch niet zomaar plotseling verdwenen zijn?
Ze rende een stuk de heuvel op maar kon hem niet vinden.
Zou hij zich ergens verstopt hebben?
Het onherbergzame terrein leende zich daar wel voor maar waarom zou iemand zoiets doen?
Ze besefte plotseling dat de Gregoriaanse muziek ook verdwenen was.
Alleen het naargeestig huilen van de wind was nog te horen.
Maaike begon zich bijna af te vragen of ze het zich misschien verbeeld had maar daarvoor had ze alles toch te scherp waargenomen.
Of zou ze getuige geweest zijn van een van die geheimzinnige gebeurtenissen waarover je in Ierland wel meer hoorde vertellen?
In gedachten verzonken daalde ze de heuvel weer af naar het dorp.
Plotseling kreeg ze het idee dat ze bekeken werd van achteren en ze draaide zich met een ruk om.
Daar stond warempel de monniksfiguur met de cape en de stormlantaarn weer.
Hij keek haar aan maar zijn gezicht was door de capuchon niet te zien.
Langzaam draaide hij zich om en vervolgde rustig zijn weg de heuvel op.
Maaike keek hem na, terwijl haar hart in haar keel bonsde.
Wat was dat toch voor iemand?
Als hij iets kwaads in de zin gehad had en zich daarnet inderdaad verstopt had, zou hij haar hebben kunnen aanvallen toen ze daar was.
En aan de andere kant: als hij niet gezien wilde worden, had hij beter kunnen wachten tot ze terug in het dorp was om daarna ongezien te verdwijnen.
Daar hoorde ze die Gregoriaanse koormuziek ook al weer!
Met een gezicht vol ongeloof keek ze naar de zich traag voortbewegende figuur die inmiddels al bijna de top van de heuvel bereikt had.
Bovengekomen, draaide hij zich om, hief de stormlantaarn en wenkte haar met de vrije hand.
Vervolgens verdween hij, zonder verder acht op haar te slaan over de top van de heuvel en was niet meer te zien.
Maaike nam snel de beslissing dat ze in ieder geval naar de top van de heuvel zou rennen en voegde de daad bij het woord.
Bovengekomen, bereidde ze zich er op voor dat ze de monnik bijna ingehaald zou hebben maar tot haar verbazing stond deze al op de top van de volgende heuvel naar haar te wenken.
Dit was onmogelijk!
Deze afstand was lopend niet in zo’n korte tijd te overbruggen.
Zelfs een getrainde sportman zou dat niet gehaald hebben.
Maaike begon werkelijk te geloven in iets bovennatuurlijks, hoewel dat tegen haar nuchtere geest inging.
Een vaag geloven in leven na de dood, wilde nog niet zeggen dat ze de vertegenwoordigers daarvan op aarde verwachtte te ontmoeten.
De muziek was overigens weer verdwenen of in ieder geval volledig overstemd door het bulderen van de storm.
Het leek of de geest, of wat het dan ook was, op haar wachtte want hij liep pas verder toen Maaike een eindje zijn richting opgegaan was.
Bij de volgende heuveltop was de afstand tussen hen aanzienlijk afgenomen maar hij had wel het pad verlaten om het dal schuin over te steken.
Maaike keek achter zich om een paar herkenningspunten in haar geheugen te prenten en bleef hem op afstand volgen.
Na een kwartiertje was hij plotseling verdwenen in het niets.
Maaike had hem wel eens meer even niet gezien omdat een rotsblok of een struik het zicht op hem benam, maar deze keer leek hij echt verdwenen.
Of zou hij haar soms opwachten tussen de overblijfselen van het huis dat ze nu voor zich zag liggen?
Angstig en nieuwsgierig tegelijk sloop ze naar het huis.
Een stevige tak die ze zag, raapte ze op in de hoop dat die haar angst een beetje zou verminderen, wat maar zeer gedeeltelijk het geval bleek te zijn.
Langzaam naderde ze de ruïne, elke spier gespannen om bij het minste of geringste weg te vluchten of een klap met die tak uit te delen.
Ze was nu bij de opening waar eerst de voordeur had gezeten, aangekomen en weifelde of ze die zou doorgaan.
Ze had het gevoel dat haar hoofd, als ze dat voorzichtig om de hoek zou steken, afgehakt zou worden.
Belachelijk misschien, maar ze besloot voor een andere tactiek te kiezen.
Ze telde in stilte tot drie en sprong toen als een felle kat door de deuropening.
Ze gaf spontaan een gil door wat ze daar zag.
Aan een balk van het half vergane plafond bungelde een gehangene zachtjes heen en weer in de wind.
Een ogenblik leek het erop alsof ze alle controle over zichzelf zou verliezen en in hysterie zou losbarsten.
Ze dwong zichzelf rustig te blijven.
Met haar tak vast omklemd, naderde ze de gehangene en herkende de dronkaard uit de pub.
Het verband van de dokter zat nog om zijn hoofd.
Aan zijn jas was een briefje bevestigd en Maaike kwam iets dichterbij om het te kunnen lezen.
In sierlijke letters stond geschreven:
“Het uur van de wraak is aangebroken. Niemand zal het dorp levend verlaten tot de schuldigen gestraft zijn.
Getekend: de geest van Sean Bourke.”
Maaike voelde zich misselijk worden en verliet kokhalzend de ruïne
Buitengekomen, probeerde ze zich te oriënteren om de weg naar het dorp terug te vinden, terwijl de storm zijn onheilspellende gehuil liet horen.

Johan was erg geschrokken toen hij Maaike wilde ophalen en van weduwe Bourke te horen had gekregen dat ze het pad naar de heuvels opgegaan was.
Het vrouwtje vertelde dat ze haar weg had zien gaan toen ze toevallig door het raam naar buiten had gekeken.
Ze had er geen idee van waarom Maaike dat gedaan had en het ook niet kunnen vragen omdat ze slecht ter been was en haar nooit had kunnen inhalen, als ze dat eventueel gewild had.
Johan begreep er niets van.
Dit was niets voor Maaike om er zomaar vandoor te gaan.
Ze hadden duidelijk afgesproken dat ze naar de pub zouden gaan.
Hij maakte zich ongerust.
Er moest iets gebeurd zijn waardoor ze die beslissing genomen had.
Maar wat?
Hij was de eerste heuvel nog opgerend maar begreep, toen hij haar daar niet zag, dat het onverstandig was om op goed geluk verder te gaan.
Hij kende de omgeving niet en bovendien zou het over niet al te lange tijd donker worden.
Daarom snelde hij terug naar de pub om hulp te halen.
Niemand voelde er veel voor om er met deze storm op uit te trekken.
Eigenlijk was alleen Barend meteen bereid om met hem mee te gaan.
Ze kregen van de kastelein een zaklantaarn mee en het advies om niet van de paden af te wijken.
“Volgens mij zijn ze gewoon te bang om mee te gaan,” mopperde Barend.
Johan kon zich daar wel iets bij voorstellen en was in ieder geval blij de vertrouwenwekkende gestalte van de kolossaal groot uitgevallen Barend naast zich te hebben.
Het nadeel was alleen dat Barend met zijn logge lichaam niet zo snel kon lopen als Johan wel zou willen.
En er was hem alles aan gelegen om Maaike zo snel mogelijk te vinden.
Er werd niet veel gezegd onderweg.
Johan piekerde zich suf over wat Maaike er toe bewogen kon hebben om hier naar toe te gaan en Barend had gewoon al zijn adem nodig om Johan bij te houden.
Plotseling bleef Johan staan omdat hij meende in de verte iets te zien.
Barend tuurde ook in de aangegeven richting maar zag niets.
“Kijk dan!” riep Johan en wees nogmaals voor zich uit.
“Nou, ik zie niets hoor,” bromde Barend.
“Ik ren er in ieder geval naar toe,” sprak Johan gejaagd. “Als het inderdaad niets is, dan vind je me terug als je gewoon dit pad volgt en anders is het de moeite waard geweest om van dat pad af te wijken. Tot zo!”
En weg was Johan.
Barend bleef verbluft achter en vroeg zich af of het nog wel zin had om de rennende Johan te volgen.
Hij keek eens om zich heen.
De storm joeg over het verlaten land en rukte aan de struiken en een enkele boom.
De intredende duisternis gaf er een extra spookachtige dimensie aan.
In spoken geloofde Barend absoluut niet, maar het idee dat er nu twee jonge mensen ronddoolden die onbekend waren met de omgeving zat hem niet lekker.
Mopperend zette hij zich weer in beweging en volgde met zware tred het slecht begaanbare pad.
Johan was intussen al aardig opgeschoten en zag tot zijn vreugde inderdaad een gestalte voor zich die geheel in het zwart gekleed ging.
Misschien zou die persoon hem kunnen helpen of…
Ja, wat eigenlijk? Hij wist eigenlijk niet eens waarmee hij zou kunnen helpen.
Met zoeken misschien?
Hij zou waarschijnlijk de omgeving kennen en dat zou natuurlijk een voordeel zijn.
Johan rende naar de man toe tot deze zich plotseling omdraaide.
Geschrokken zag Johan dat het gezicht van de man schuilging achter een bivakmuts.
De man zei niets maar zette het op een lopen.
Johan aarzelde niet en zette de achtervolging in.
Hij was dan wel geschrokken van die bivakmuts, wat weinig goeds voorspelde, maar misschien had dat juist wel iets met de verdwijning van Maaike te maken.
Barend was in geen velden of wegen te bekennen maar ze renden nog steeds over het pad, dus uiteindelijk zou hij wel komen en dat stelde hem gerust.
Bovendien, als de man in het bezit van een vuurwapen zou zijn, dan zou hij dat wel gebruikt hebben en als het op vechten aankwam stond Johan met al zijn karatelessen, zijn mannetje.
Langzaam maar zeker haalde hij hem in.
De man, die blijkbaar merkte dat hij terrein verloor en dat verder rennen op den duur geen zin had, stopte en draaide zich om.
Hij haalde een mes tevoorschijn en wachtte in dreigende houding Johan op.
Deze zag het en minderde vaart.
“Ik heb geen kwade bedoelingen,” sprak Johan bezwerend. Ik heb juist je hulp nodig. Ik zoek mijn vriendin die verdwaald is. Heb je haar misschien gezien?”
De man dacht even na voor hij antwoord gaf.
“Donder op als je leven je lief is,” zei hij toen.
Johan kwam een stap naar voren en de man zwaaide dreigend met zijn mes.
“Nogmaals: ik vraag alleen je hulp. Ik heb geen wapens bij me. Kunnen we niet gewoon praten?”
De man kwam dreigend met zijn mes naar voren.
“Donder op of ik vermoord je!”
Op de een of andere manier had Johan het idee dat deze gemaskerde iets met Maaike te maken had en zelfs als dat niet het geval zou zijn, dan liet hij zich toch niet op deze wijze afschepen.
Onverwacht stootte de man met zijn mes naar voren.
Johan ontweek de aanval ternauwernood door opzij te springen en begreep dat het menens was.
Hij nam een aanvallende houding aan en draaide om de man heen in de hoop een aanval uit te lokken die hij zou kunnen afslaan, om dan een tegenaanval in te zetten.
De man tastte zijn tegenstander af met enkele korte schijnbewegingen.
Johan liet zich daardoor niet van de wijs brengen en wachtte zijn kans af.
Een plotselinge aanval deed hem opzij springen en hij wist in het voorbijgaan een gevoelige klap op de arm van de man te geven.
Johan kon door die bivakmuts het gezicht van zijn tegenstander niet zien maar hoorde aan een zacht gekreun dat het pijn gedaan moest hebben.
Het vervelende was alleen, dat de man het initiatief nu aan Johan overliet.
Deze bewoog wat met zijn armen en maakte af en toe een korte schopbeweging.
De man werd onzeker maar stak onverwacht in de richting van Johans buik.
Snel stapte hij opzij en weerde met een zijwaartse slag de arm met het mes af.
Met zijn andere arm verkocht hij een klap op het gezicht van de man.
De klap kwam niet helemaal goed aan maar de man verloor zijn evenwicht en viel op de grond.
Johan aarzelde niet en sprong boven op hem.
Hij greep de arm met het mes en duwde die tegen de grond.
Met de knokkels van zijn vrije vuist sloeg hij zo hard hij kon op de arm van de man.
Met een schreeuw van pijn liet deze het mes los.
Johan wou het pakken, lette daardoor even niet op en kreeg een knietje in de buik.
Snel rolde Johan opzij en wachtte, liggend op zijn rug, een eventuele aanval af.
Maar de man krabbelde overeind en rende weg, zo snel als hij kon.
Johan kwam met een van pijn vertrokken gezicht overeind en zette de achtervolging weer in.
De man verliet nu het pad en rende naar een omgevallen boom die over een beekje lag en klauterde daar overheen.
Johan had de boom bereikt nog voor de ander aan de overkant was.
Ook hij begon aan de oversteek, hoewel de boom vervaarlijk wiebelde.
Plotseling kantelde de boom een halve slag waardoor Johan zijn evenwicht verloor en op de een of andere manier raakte zijn been beklemd tussen de boom en de stenen langs het beekje.
In de boom was meteen geen beweging meer te krijgen.
Kennelijk had het zwaartepunt zich zo verplaatst dat de boom nu muurvast lag.
Geschrokken keek Johan of de ander hem misschien in deze weerloze houding zou aanvallen maar die had zich al uit de voeten gemaakt.
Johan probeerde zijn been los te krijgen maar dat lukte niet.
Zijn voet bleef ergens achter steken.
Het begon nu echt donker te worden en hij vroeg zich al af hoe hij de aandacht van Barend kon trekken als deze, het pad volgend, hem zou bereiken.
Gelukkig lag hij niet ver van het pad af en zou de storm zijn hulpgeroep in de richting van Barend blazen als deze langskwam.
Het duurde nog geruime tijd voor het schijnsel van een zaklantaarn de komst van Barend aankondigde.
Johan vertelde in het kort wat er gebeurd was.
Barend schudde alleen zijn hoofd en keek naar het been van Johan en naar de boom.
Hij duwde en trok even aan de boom en schudde weer zijn hoofd.
“Dat zal niet meevallen om je hier onder vandaan te krijgen,” sprak hij somber.
“Je bent vreselijk sterk dus ik heb er alle vertrouwen in,” moedigde Johan hem aan.
Hij had absoluut geen zin om hier een hele tijd op hulp te liggen wachten.
“Luister,” zei Barend. “Ik tel tot drie en zal dan uit alle macht tegen die boom duwen. Jij moet dan op de derde tel je voet wegtrekken. Maar doe het wel snel want ik kan hem waarschijnlijk niet houden.”
Barend zette zich schrap, telde tot drie en duwde toen uit alle macht.
De boom kwam in beweging maar niet genoeg.
Ook de poging daarna mislukte.
“Je geeft het toch niet op, hè,” vroeg Johan toen Barend er even bij ging zitten om uit te blazen.
Barend bescheen met de zaklantaarn de plek waar Johans been vast zat.
“Het is een kwestie van millimeters. Stom dat ik daar niet eerder aan gedacht heb.”
Hij boog zich voorover en frummelde aan Johans voet.
“Wat ben je aan het doen?” vroeg Johan.
“Ik probeer je schoen uit te trekken.”
“Au! Je trekt momenteel mijn voet eraf.”
“Ik krijg je schoen niet uit maar hij zit nu wel los om je voet. We proberen het nog eens.”
Barend installeerde zich weer bij de boom en concentreerde zich.
“Ik tel niet meer tot drie. Zodra je beweging in de boom voelt, trek je je been naar je toe.”
Johan keek naar Barend die een paar maal zachtjes tegen de boom duwde.
Plotseling stiet hij een soort oerkreet uit en beukte met alle kracht die hij bezat zijn lichaam tegen de boom.
Johan aarzelde niet en trok, ondanks de pijn, zijn been tussen de boom en de keien vandaan.
Net op tijd want de boom viel weer terug in zijn oude stand.
“Het is je gelukt!” juichte Johan. “Geweldig!”
Hij viste zijn schoen uit het ondiepe water bij de oever van de beek en gaf Barend daarna een dankbare klap op de schouder.
“We moeten terug naar de pub,” sprak deze. “Verder gaan heeft geen zin. En wie weet: misschien is ze daar al weer.”
“Je hebt gelijk. Laten we gaan. Bovendien: als Maaike er dan nog niet is, moet de politie wel op onderzoek uit gaan.”
De twee mannen volgden in het schijnsel van de zaklamp het pad terug naar de pub.
De storm gierde door de donkere avond en ze waren blij toen ze na geruime tijd het dorp weer bereikten.
Alleen, de opluchting over de goede afloop kon bij Johan de ongerustheid over Maaike niet wegnemen.
Zijn hart bonsde dan ook in zijn keel toen ze bij de ingang van de pub aankwamen.