Een zwaard en een zwaardvechter binden met elkaar de strijd aan terwijl Pandoeris daar tegen wil en dank aan deelneemt.

Die avond had Pandoeris zichzelf maar eens getrakteerd op een overnachting in een herberg, van het geld dat hij bij het rondreizend gezelschap verdiend had.
Hij had net redelijk lekker gegeten en bestudeerde de landkaart.
Tot zijn voldoening zag hij dat hij flink was opgeschoten en hij verheugde zich al op een goede nachtrust.
Dat had hij wel verdiend, na alles wat hij in korte tijd had meegemaakt.
Hij verbaasde zich erover dat hij zich er zo kranig doorheen had geslagen.
Echt leuk vond hij het nu allemaal ook weer niet maar aan de andere kant groeide hierdoor wel zijn zelfvertrouwen.
Voor het eerst in zijn leven was hij echt tevreden over zichzelf.
Dit was een gemoedstoestand die hij nog niet eerder meegemaakt had en hij voelde zich er ronduit gelukkig bij.
Plotseling zwaaide de deur van de herberg open en een verlate gast stapte luidruchtig binnen.
”Goedenavond allemaal!” riep hij uit als een toneelspeler die zich tot de zaal richt.
Alle aanwezigen stopten met hun bezigheden en riepen, bijna in koor: ”Goedenavond heer IJzervreter!”

Heer IJzervreter keek de gasten een voor een aan tot zijn blik op Pandoeris bleef rusten die nog in gelukzalige toestand met zichzelf verkeerde en geen  aandacht aan hem schonk.
Dat beviel heer IJzervreter klaarblijkelijk niet want hij kwam dreigend op de nietsvermoedende Pandoeris af.
De andere gasten keken verschrikt naar Pandoeris en eentje siste hem zelfs toe: ”Groet dan toch, sufferd.”
Het woordje ’sufferd’ deed Pandoeris uit zijn dagdroom ontwaken.
Had iemand het soms tegen hem?
”Ik zei iets tegen je,” sprak heer IJzervreter dreigend tegen Pandoeris.
”Dat merk ik,” zei Pandoeris verstoord. ”Maar hoe weet u dat ik een sufferd ben?…Eh…ik bedoel: u hoeft me toch niet zomaar ’sufferd’ te noemen. Dat slaat toch nergens op.”
”Wat?!” brulde heer IJzervreter woedend, ”Eerst ben je zo onbeleefd om me niet te groeten en nu durf je me nog vals te beschuldigen ook?!”
Pandoeris schrok zich een hoedje.”
”Zei u dat niet dan?”
”Nee!” donderde heer IJzervreter. ”En nu is het te laat: je hebt me beledigd. Ik ben een man van eer en ik daag je uit tot een duel!”
Hij trok zijn zwaard.
”Verdedig je!”
Pandoeris wist niet hoe hij het had.
”Ik heb niets om me mee te verdedigen,” piepte hij.
”Dat is waar,” sprak heer IJzervreter. ”Ik zal een zwaard voor je halen.
Ik ben tenslotte een man van eer.”
Hij draaide zich om en wandelde naar buiten, waar hij zeker nog een paar zwaarden in voorraad hield.
De herbergier snelde naar Pandoeris toe.
”Wilt u alvast even betalen? Dan is dat maar geregeld, ziet u.
O ja, als u nog een begrafenisondernemer nodig heeft: ik ken een hele goede. Een neef van mij die…”

”Wie is die heer IJzervreter?” onderbrak Pandoeris hem.
”Heer IJzervreter is een afstammeling van een beroemde ridderfamilie en hij is rijk en machtig. En hij kan er absoluut niet tegen als iemand onbeleefd tegen hem is.”
”Hier is je zwaard!” bulderde heer IJzervreter die inmiddels weer terug was en Pandoeris een enorm zwaard toewierp.
Pandoeris probeerde het gevaarte op te vangen maar greep mis en het wapen viel kletterend op de grond.
Dat begint al goed, dacht Pandoeris.
Hij had natuurlijk geen schijn van kans tegen deze vechtjas.
Ondertussen werden tafels en stoelen aan de kant geschoven zodat de strijd zich in het midden van de herberg kon afspelen.
De gasten gingen in een kring zitten en leken er wel zin in te hebben.
Pandoeris had het zwaard opgeraapt en had alleen al moeite om het in de lucht te houden, zo zwaar woog het.
”Mag ik iets vragen?” vroeg Pandoeris beleefd want hij had inmiddels wel begrepen dat heer IJzervreter daar bijzonder op gesteld was.
”Natuurlijk, ik ben een man van eer. Ik geef mijn tegenstanders altijd graag de gelegenheid daartoe.”
”U bent natuurlijk een groot strijder die te allen tijde in staat is om het zwaard ter hand te nemen,” sprak Pandoeris zalvend.”Maar ik heb altijd wat tijd nodig om me voor te bereiden. Misschien dat Uwe Hoogheid mij daartoe ook de gelegenheid wil geven?”
”Ik ben een man van eer,” sprak zijne hoogheid.”Hoeveel tijd denk je nodig te hebben?”
”Ik zou me graag tien minuten op mijn logeerkamertje willen terugtrekken als het kan.”
Dat moet toch lang genoeg zijn om via het raam te ontsnappen en het donkere bos in te vluchten, dacht Pandoeris.
”Ik ben een man van eer. Je krijgt van mij de gelegenheid om je voor te bereiden. Dan zal ik de mensen hier ondertussen nog eens laten zien wat ik allemaal met een zwaard kan doen.”
Pandoeris ging de trap op en sleepte het zwaard lusteloos achter zich aan terwijl heer IJzervreter onder luid applaus in één slag vier kaarsen van hun lont ontdeed.
Zenuwachtig opende Pandoeris het raam van zijn kamertje en stak zijn hoofd naar buiten.
Zijn zenuwachtigheid sloeg direct om in angst toen hij zag dat naar beneden springen op deze hoogte gelijk stond met het plegen van zelfmoord en naar beneden klauteren ging ook niet omdat hij geen enkel houvast kon vinden.
Wanhopig ging hij op de rand van zijn bed zitten en bladerde in zijn toverschriftje.
Misschien dat hij daar nog iets in kon vinden dat hem helpen kon.
En inderdaad: hij vond een spreuk waarmee hij wapens onoverwinnelijk kon maken. Voor een kwartiertje dan.
Pandoeris kreeg weer een sprankje hoop, kroop onder het bed en zegde de spreuk op.
Zoals gewoonlijk vielen er weer de nodige bakstenen op de grond maar met het zwaard gebeurde ook iets.
Het leek even licht te geven en kwam tot Pandoeris’ grote verbazing iets van de grond.
Zou het hem dan tóch gelukt zijn?
Hij kon het bijna niet geloven.
Hij kroop onder het bed vandaan en pakte het zwaard bij het handvat.
Het voelde heel licht aan en het leek wel of het een eigen leven ging leiden.

Sterker nog: het zwaard begon gewoon zijn eigen gang te gaan en zweefde de kamer uit, Pandoeris met zich meetrekkend.
Deze wou van schrik het zwaard loslaten maar ontdekte dat dat niet meer ging.
Zijn hand leek wel vastgelijmd.
Het zwaard zweefde de trap af en Pandoeris struikelde er onhandig achteraan.
Beneden was het stil.
”Wat was dat boven voor lawaai daarnet?” vroeg heer IJzervreter argwanend. ”We schrokken ons een ongeluk.”
”Eh… Ik maak altijd een beetje lawaai als ik me voorbereid op een zwaardgevecht,” verzon Pandoeris en keek naar zijn hand die willoos het zwaard volgde dat zich gereed maakte voor de strijd.
”Ben je klaar om te beginnen?” vroeg heer IJzervreter.
Nou, dat kan je beter aan het zwaard vragen, dacht Pandoeris en keek toe hoe het wapen met zijn arm eraan omhoog ging.
Heer IJzervreter wilde in stijl beginnen maar Pandoeris, of beter gezegd zijn zwaard, was hem voor.
Het begon links en rechts op heer IJzervreter in te hakken en deze had de grootste moeite om het zwaard van zich af te houden.
Het publiek wist niet wat het zag.
De onoverwinnelijk geachte heer IJzervreter bleek geen partij te zijn voor deze onbekende kleine grootheid.
Steeds verder werd hij teruggedrongen tot hij tenslotte met zijn rug tegen de grote staande klok stond en op het punt gekomen was om zich over te geven.
Maar het betoverde zwaard kende geen genade en stak meedogenloos toe.
Heer IJzervreter dook nog maar net op tijd opzij, beukte met zijn hoofd tegen een tafel en bleef bewusteloos op de grond liggen.
Als het zwaard hem nu maar niet doodmaakt, dacht Pandoeris angstig.
Maar dat had inmiddels al een nieuwe vijand gevonden.
Als een razende begon het op het slingeruurwerk in te hakken tot de slinger tenslotte met een sierlijke zwaai tegen de grote olielamp, die in het midden van de zaak hing, vloog.
Door de klap bewoog de lamp heen en weer en het zwaard meende opnieuw een vijand gevonden te hebben.
De arme Pandoeris keek eerst toe hoe het zwaard, met zijn arm eraan, de lamp in stukken en brokken sloeg en keek toen naar het publiek dat hem doodstil en met stomheid geslagen, aanstaarde.
Eindelijk had de lamp, naar de mening van het zwaard, de strijd opgegeven en viel de arm van Pandoeris stil.
Pandoeris ademde zwaar en begreep dat hij een uitleg moest geven omdat men hem anders misschien van tovenarij zou verdenken en dat was iets wat door de gewone mensen niet op prijs werd gesteld.
En zeker niet door heer IJzervreter.
”U vraagt zich natuurlijk af waarom ik na mijn overwinning nog even doorging,” sprak hij tot het publiek. ”Nou, dat komt omdat ik mij tijdens de strijd altijd zó concentreer dat ik daarna nog even een paar slagen extra moet geven om me af te reageren.”
Pandoeris, die wel doorhad dat het niet erg overtuigend klonk, wiste zich het zweet van het voorhoofd.
Het zwaard ontdekte die beweging en voelde zich meteen aangevallen.
Even leek het erop of Pandoeris’ rechterhand met het zwaard, de linker te lijf wilde gaan.
Gelukkig kwam net het hondje van de herbergier met een stuk vlees in zijn bek uit de keuken stappen.
Het zwaard had het hondje waargenomen en vloog erop af, Pandoeris met zich meesleurend.
”En aan honden heb ik een vreselijke hekel!” schreeuwde hij tegen het verbaasde publiek. ”Haal hem weg of ik doe hem wat!”
Het hondje rende keffend terug de keuken in, gevolgd door een agressief zwaaiend zwaard en Pandoeris.
Ze mochten dan weldra uit het gezicht verdwenen zijn, te horen waren ze nog wél.
Uit de keuken was een oorverdovend lawaai te beluisteren van een keffende hond, het gekletter van een zwiepend zwaard en het gerinkel van vallende potten en pannen.
Daarna volgde een stilte die nog angstaanjagender was dan de herrie van daarvóór.
Na een poosje verscheen Pandoeris weer in de deuropening, zonder zwaard dit keer.
”Zo,” sprak hij opgelucht. ”Ik ben weer helemaal mijzelf. Wat mij betreft is het nu: zand erover!”
De herbergier keek verschrikt op en Pandoeris zag het.
”Niet over uw hondje hoor. Die is door een openstaand raampje ontsnapt. Als u hem nou gewoon uit mijn buurt houdt, is er niets aan de hand.”
Pandoeris liep naar de bar waar iedereen angstig plaats voor hem maakte.
”Ik wil nog een beker warme melk en dan ga ik maar eens lekker onder de wol,” zei hij zo normaal mogelijk.
”Die krijgt u gratis van mij,” zei de herbergier vlug. ”En laat de rest van de rekening ook maar zitten. Eh, u gaat morgen weer eens verderop, neem ik aan?”
”Ja,” geeuwde Pandoeris. ”Ik verveel me hier een beetje.”
”Ik kan het me voorstellen,” beaamde de herbergier. ”Het is hier erg saai. Er gebeurt bijna nooit wat.”
Even leek er toch nog wat gaan te gebeuren toen heer IJzervreter zich met een enorme bult op zijn hoofd bij Pandoeris meldde.
Deze deed zijn best om hem zo nonchalant mogelijk aan te kijken.
”Ik moet zeggen,” sprak heer IJzervreter bewonderend,” dat u een voortreffelijk zwaardvechter bent. Als een man van eer is het mijn plicht u dat eerlijk mede te delen.”
Hij gaf Pandoeris een stevige hand en wandelde met opgeheven hoofd naar de deur.
Daar draaide hij zich om en nam met een breed armgebaar afscheid van de gasten in de herberg.
”Goedenavond allemaal!” sprak hij op zijn bekende luide toon alsof er niets gebeurd was.
”Goedenavond heer IJzervreter!” riepen de gasten in koor.
Deze keer zorgde Pandoeris ervoor dat hij bij het groetende koortje hoorde.

Reacties mogelijk in het gastenboek.