feb
24
2012
Hoofdstuk 23
Author: jeroenstamgastDe glorieuze thuiskomst die alleen maar thuiskomst blijkt te zijn.
Dromen zijn bedrog. Dat bleek maar weer eens.
Niets geen glorieuze thuiskomst.
De mensen in het dorp keken hem vol afkeuring aan en er was zelfs een moeder die haar kinderen naar binnen haalde.
Pandoeris begreep dat hij eruit zag als een zwerver en probeerde zich er niet al te veel van aan te trekken.
Dat zou wel weer veranderen als hij zich goed gewassen en opgeknapt had en weer schone kleren zou dragen.
Hij wandelde zo snel mogelijk dóór naar het huis van de vervoerder.
Pandoeris raakte behoorlijk opgewonden toen hij het vertrouwde gebouw aan het pleintje vóór zich zag liggen.
Het viel hem alleen op dat de gevel veel donkerder was dan hij zich kon herinneren.
Maar daar schonk hij verder geen aandacht aan.
Hij trok aan de bel en verheugde zich al op de blij verraste gezichten van de vervoerder en zijn vrouw.
Toen er na een tijdje niet opengedaan werd, belde hij nóg maar eens.
Weer geen reactie.
Vreemd.
Hij besloot dan maar om achterom te gaan.
Hij ging de hoek om en wilde het steegje inwandelen.
Maar tot zijn ontzetting wás er geen steegje meer.
Sterker nog: er was helemaal geen vervoerdershuis meer!
Het enige dat nog overeind stond, was de voorgevel waar hij net gebeld had.
Het gebouw erachter lag bijna volledig in puin.
Nu begreep hij ook waarom de gevel er zo zwartgeblakerd uitzag.
Het gebouw was afgebrand.
Hij klom over de puinhoop en ontdekte dat een klein gedeelte bij de ingang nog enigszins in takt was.
Er stonden en lagen zelfs nog een paar meubeltjes maar het was niet meer bewoond.
Nou ja, dacht Pandoeris, met de opbrengst van de inhoud van mijn kistje kunnen we alles weer opknappen. En als er dan niet meer genoeg geld overblijft voor de vervoerder en zijn vrouw om stil van te kunnen leven, kan ik altijd nog voor ze blijven werken tot ze er vanzelf mee ophouden omdat ze te oud geworden zijn. Ik zal er dan alleen wel voor zorgen dat ik een fikse salarisverhoging krijg. Dát heb ik dan toch wel verdiend.
Hij wandelde, natuurlijk toch wel erg teleurgesteld, naar de slagerswinkel van de buurman.
Eens kijken of die wist waar de vervoerder tegenwoordig woonde.
”Tja,” zei de slager. ”Triest hoor. Het is ongeveer een maand geleden gebeurd. Het ging allemaal zó snel. Blussen hielp niet meer.
We hebben nog wel zijn paard en wagen kunnen redden en daarmee rijdt hij nog wel pakjes rond, een eind hier vandaan. Daar logeren ze zolang bij familie. Maar hij is een hoop klanten kwijtgeraakt. Je ziet er trouwens zelf ook niet zo florissant uit, als ik je zo bekijk. Alhoewel je het afgelopen half jaar wel flink gegroeid bent.”
”Half jaar?” vroeg Pandoeris verbaasd.
”Ja. Zo lang ben je zéker weggeweest. De vervoerdersvrouw komt elke zaterdag even langs om te vragen of je al teruggekomen bent. Wacht eens. Dat is morgen al weer. Weet je wat? Blijf vannacht maar bij ons slapen. Dan kun je haar morgen ontmoeten. Reken maar dat ze blij zal zijn met je komst!”
Pandoeris dacht even na.
”Het is heel vriendelijk aangeboden van u. Maar ik ga liever bij familie langs die hier in de buurt woont.”
”Zoals je wilt. Hier, neem wat brood mee en een flink stuk worst voor onderweg. Dat zal je goed doen.”
Pandoeris bedankte de man hartelijk en spoedde zich naar zijn tante Eleanora.
Hij hoopte maar dat die thuis zou zijn.
Dat bleek inderdaad het geval.
Ze was net bezig koffie te zetten toen hij aarzelend binnenkwam.
”Zo, rook je de koffie?” vroeg ze alleen maar.
Pandoeris wist niet goed wat hij zeggen moest.
”Tja, daar ben ik dan weer,” mompelde hij verlegen.
”Dat zie ik. Of dacht je soms dat ik stront in mijn ogen heb of zo.
Man, man, wat zie je eruit! Nou ja, naar school kan je tóch niet meer.
Die is maanden geleden al begonnen. Wat kom je hier eigenlijk doen?
Als je maar niet denkt dat je je oude leventje weer kunt oppakken, hoor. Daar heb ik geen zin meer in. Je moest zo nodig onder de gewone mensen leven! Nou, blijf daar dan ook maar!”
Eleanora schonk voor zichzelf een kop koffie in en ging zitten.
Pandoeris had zich niet al te veel voorgesteld van de ontmoeting met zijn tante maar dit was erger dan verwacht.
Vroeger zou hij dan het zielige jongetje zijn gaan uithangen om medelijden op te wekken.
Maar daar voelde hij zich nu toch te groot voor, na alles wat hij meegemaakt had.
”Goed. Als dat alles is wat u kunt zeggen dan ga ik wel weer,” zei hij en draaide zich abrupt om en liep naar de deur.
Vroeger zou hij dan net zolang gedraald hebben tot hij teruggeroepen werd maar nu liep hij in één keer door.
”Wacht!” riep Eleanora met verbazing in haar stem, toen hij al bij het gammele tuinhekje gekomen was. ”Je gaat er écht vandoor…”
”U heeft inderdaad geen stront in uw ogen,” sprak Pandoeris met rustige stem. ”Als ik zó onwelkom ben als u laat blijken, blijf ik geen minuut langer dan nodig is. Vaarwel!”
”Doe niet zo gek! Drink in ieder geval een kopje koffie met me en vertel me wat je meegemaakt hebt. Daar ben ik toch wel benieuwd naar.”
Eleanora zwaaide vervaarlijk met de koffiepot, als om te bewijzen dat ze meende wat ze zei.
Pandoeris kwam terug en ging zitten.
Eleanora schonk in en een ogenblik later zaten ze zwijgend tegenover elkaar.
”Je bent veranderd,” begon Eleanora en keek Pandoeris niet onwelwillend aan.
”Ik heb dan ook het nodige meegemaakt. En om je gerust te stellen: ik ben helemaal niet van plan om hier weer te gaan wonen. Ik kwam alleen maar langs omdat ik hier zolang gewoond héb.”
Er volgde weer een stilte maar deze keer was het Eleanora die zich met haar figuur geen raad wist.
”Vertel me eens: wat heb je zoal meegemaakt?”
Pandoeris vertelde in het kort zijn belevenissen zonder opschepperij of overdrijving.
”Morgen spreek ik de vervoerdersvrouw en als het een beetje meezit heb ik binnen afzienbare tijd mijn eigen bedrijf en anders in ieder geval een goed betaalde baan,” besloot hij zijn verhaal.
Eleanora zweeg en schonk voor allebei nog een kop koffie in.
”Je wilt dat écht hè, een gewoon baantje onder de gewone mensen?”
”Ik wil in ieder geval niet meer rondlummelen zoals vroeger,” zei Pandoeris resoluut. ”Dat nutteloze gedoe daar kan ik niet meer tegen.
Ik wil iets dóen met mijn leven.”
Hij verbaasde zich ondertussen over de zekerheid waarmee hij alles zei.
Maar hij meende het uit de grond van zijn hart.
”Nou ja,” zei Eleanora. ”Als je dat zo vindt dan moet je dat maar doen. Als je wilt, kun je vannacht hier blijven slapen op je oude kamertje.
Als jij je dan eens goed wast dan zal ik andere kleren voor je toveren en die rare schrammen op je gezicht en handen eens behandelen met mijn kruidenzalfjes. Dan ben je tenminste weer toonbaar als je onder de mensen komt.”
Pandoeris stemde ermee in en voelde zich een ander mens toen hij ’s avonds helemaal verschoond en opgeknapt in zijn eigen vertrouwde bed lag.
De weggewaaide dakpannen lagen er nog steeds niet op en ook het verdwenen raam was nog steeds niet vervangen.
Kortom: het was nog steeds dezelfde puinhoop als altijd.
En dat, terwijl Eleanora, als ze zich er even voor in zou zetten, het huisje zonder al te veel inspanningen in iets leuks zou kunnen omtoveren.
Pandoeris draaide zich op zijn zij en grinnikte in zichzelf.
Zou die lamlendige levenshouding soms in de familie zitten?