Pandoeris en een antrifasogisch geneesheer worden hardhandig te hulp geroepen om een roverhoofdman te genezen.
Eigenlijk was het maar een vreemd idee, vond Pandoeris.
Hier sjokte hij dan met dat kistje vol geld en juwelen in zijn rugzak, hij was dus schatrijk, maar tegelijkertijd had hij geen geld om zich door een rijtuig te laten vervoeren omdat het kistje betoverd was.
Je kon het met nog geen honderd breekijzers open krijgen.
Het weinige geld dat hij bezat, kon hij beter aan eten besteden en misschien af en toe een overnachting in een herberg.
Wat hij trouwens ook vervelend vond, was het idee dat iemand het kistje zou kunnen stelen.
Als je niets bezit hoef je ook niet bang te zijn om het kwijt te raken.
Wie wil er nou ’niets’ roven?
Maar nu had Pandoeris bij iedereen die hij tegenkwam het gevoel dat die dwars door zijn rugzak heen kon kijken, loerend naar geld en juwelen.
Nee, het leven van een ’arme’ rijke was geen pretje.
Het geluid van paardenhoeven achter hem deed hem uit zijn overpeinzingen opschrikken.
Hij werd ingehaald door een klein rijtuigje, bestuurd door een in het zwart geklede heer.
Tot Pandoeris’ schrik liet deze heer het rijtuigje langs de kant van de weg stilhouden.
Daar had je het nou!
Normaal gesproken zou Pandoeris gedacht hebben aan de mogelijkheid van een lift terwijl nu meteen het idee van een roofmoord in hem opkwam.
De in het zwart geklede heer stapte uit het rijtuigje, nam met een sierlijke zwaai de hoed van het hoofd en richtte het woord tot Pandoeris.
”Goedenmiddag. Heeft u soms last van blaren, likdoorns of overdadige eeltvorming?”
”Nee,” antwoordde Pandoeris verbaasd.
”Dat zegt u nu wel maar onderzoeken hebben uitgewezen dat mensen die veel lopen daar vaak last van hebben.”
”Nou, ik niet hoor.”
”Diezelfde en andere onderzoeken hebben uitgewezen dat mensen die daar last van hebben, zich daar vaak niet bewust van zijn totdat het te laat is.”
”Als het zover komt, ga ik wel naar een dokter hoor,” stelde Pandoeris hem gerust.
”Dat komt goed uit. Hier is mijn kaartje.”
De man overhandigde Pandoeris een mooi stukje papier waarop met sierlijke letters geschreven stond: ’P. Draaijer, gediplomeerd antrifasogisch geneesheer’.
”Ziet u? En nu even terug naar uw voeten. Waar voelt u de pijn waar u zich nu nog niet bewust van bent, het meest?”
”Ik heb helemaal geen pijn!” sprak Pandoeris lichtelijk geïrriteerd.
”Dat komt nu omdat u zich daar nog niet van bewust bent. Ik zag u daarnet echt een beetje sloffen. Daarom stopte ik ook. Een gezond iemand kan ik toch niet behandelen, nietwaar? Eerlijk zeggen: het is uw linkerbeen hè, waar u onbewust last van heeft?”
Pandoeris wou iets lelijks gaan zeggen maar bedacht zich plotseling dat hij inderdaad een lichte pijn voelde, nu hij er over nadacht.
Dat zou ook niet verwonderlijk zijn, na al dat lopen van de laatste tijd.
En inderdaad: de pijn zat het meest links, bij nader inzien.
”Mag ik, geheel vrijblijvend natuurlijk, uw voetzolen eens bekijken?” ging P. Draaijer verder.
Pandoeris weifelde maar had het misschien toch gedaan, als daar niet plotseling vanuit de struiken een aantal onguur uitziende types tevoorschijn waren gekomen.
P. Draaijer liet zich daardoor niet van de wijs brengen.
”Goedenmiddag heren. Heeft u soms last van inwendige verkramptheid?”
”Nee, wél van druiloren!” baste een van hen en gaf daarop P. Draaijer een klap tegen het hoofd die zó hard aankwam dat deze languit tegen de vlakte ging.
Ook Pandoeris werd niet gespaard.
Hij kreeg dan wel niet zo’n harde klap als P. Draaijer maar hij was zo verstandig om te doen alsof dat wel het geval was.
Met een dramatische schreeuw liet hij zich boven op zijn rugzak vallen en hield zich overtuigend bewusteloos.
Nou gaat het gebeuren, dacht Pandoeris. Ze roven mijn rugzak leeg en dan is alles voor niets geweest en kom ik misschien wel nooit meer thuis.
De schurken bonden P. Draaijer vast, deden hem een blinddoek om en legden hem in zijn rijtuig.
”Nou, die dokter hebben we dus,” sprak een van de schurken.”Maar wat doen we met deze larve? Daar heeft de baas ons niets over gezegd.”
”Misschien houdt hij er tegenwoordig een assistent op na,” zei een ander. ”Laten we hem maar meenemen. Dan kunnen we hem later altijd nog uit de weg ruimen.”
Ook Pandoeris werd gekneveld, geblinddoekt en in het rijtuig gelegd.
Voorlopig viel de ’overval’ dus nog even mee maar hij hield zijn hart vast voor wat er hierna zou komen.
Een uurtje of twee later stopte het rijtuig en werden P. Draaijer en Pandoeris van hun boeien en blinddoek bevrijd.
Ze stonden op een open plek midden in het bos waar een aantal tenten opgezet waren.
”Meekomen jullie,” bromde een gorilla-achtig type en duwde hen in de richting van een grote tent.
Daarbinnen lag op een veldbed een woest uitziende zieke onrustig te slapen en te zweten.
”Is de baas nog bij kennis gekomen?” vroeg de gorilla aan iemand die bij het bed zat te waken.
”Nee,” antwoordde de ander. ”Die dokter moet hem maar gauw onderzoeken.”
”Nou, je hoort het dokter: aan de slag!”
P. Draaijer keek naar de dreigende gezichten om hem heen en besloot te doen wat er van hem gevraagd werd.
Hij luisterde met zijn stethoscoop naar hart, longen en wat onduidelijke organen en klopte met een hamertje op knieën, voetzolen en wat hij zoal op zijn weg tegenkwam.
Ook opende hij ogen en mond van de patiënt en wierp er een blik op en in.
Tenslotte trok hij een geleerd gezicht.
De gorilla wilde wat vragen maar dokter Draaijer legde een vinger op de mond ten teken dat hij stil moest zijn om hem de gelegenheid te geven een goede diagnose te stellen.
Na een paar spannende minuten richtte dokter het woord tot de gorilla.
”Ik kan u gerust stellen: de patiënt is nog niet overleden. Sterker nog: hij leeft. Alles wijst erop dat de dood nog niet is ingetreden.”
Deze mededeling sloeg in als een bom.
”Is dat alles wat je te zeggen hebt?!” brulde de gorilla woedend.
”U onderschat het belang van deze diagnose,” stelde P. Draaijer onverstoorbaar vast. ”Immers: als de patient overleden zou zijn, dan kon ik hem niet meer behandelen.”
”Goed. Je hebt nu dus ontdekt wat wij allemaal al wisten: hij leeft. En wat ga je nu doen om hem in leven te hóuden?” vroeg de gorilla.
”Ik zal mij even met mijn assistent moeten terugtrekken om in alle rust een behandelingsplan op te kunnen stellen.”
De gorilla zei niets maar pakte de dokter en zijn assistent stevig beet en smeet ze in een lege tent.
”Hier kunnen jullie nadenken over je behandelingsplan. Maar zorg ervoor dat je met iets goeds komt want anders zal ik jullie eens even behandelen!”
Hij verliet de tent en liet het geneeskundig team alleen.
”Kunt u hem beter maken?” vroeg Pandoeris angstig.
”Normaal gesproken zou dit geen punt zijn,” sprak P. Draaijer zelfverzekerd.
”Maar ik heb mijn medicijnenvoorraad thuis en niet hier dus dat maakt het moeilijk. Heb jij toevallig niet een receptje bij de hand?”
Pandoeris bladerde in zijn toverschriftje.
Hij herinnerde zich dat hij ooit wel eens iets opgeschreven had over een middel dat diende om bijna uitgewerkte toverkruiden weer te laten groeien.
Maar ja. Of dát nu het middel was om die schurk te genezen was maar zeer de vraag.
”Ik heb misschien wel iets,” sprak hij aarzelend. ”Maar ik weet niet of…”
”Alles is beter dan niets,” onderbrak P. Draaijer hem. ”Wat heb je nodig?”
Pandoeris schreef de benodigdheden op een papiertje en P. Draaijer bekeek het lijstje.
”Hm, er staan wel een paar eigenaardige ingrediënten op, moet ik zeggen. Een aantal van die kruiden en zo gebruik ik zelf ook wel in mijn drankjes en zalfjes maar konijnenkeutels en koeienvla komen op mijn lijstje toch nooit voor, hoor.”
”Ik zei toch al dat ik niet wist of…”
”Weet je wat?” onderbrak P. Draaijer hem. ”We doen er ook nog een paar kruiden bij die ik vaak gebruik. Des te meer kans hebben we dat die ellendeling er beter van wordt. Maar we moeten er wel voor zorgen dat die schurken niet zien wat we in ons medicijn stoppen anders vrees ik dat we het zélf zullen moeten slikken.”
Zo gezegd, zo gedaan.
P. Draaijer eiste absolute geheimhouding van hun eeuwenoude familierecept.
Er mocht wel een bewaker mee als hij de benodigdheden ging zoeken maar die moest op een afstandje blijven zodat hij ongezien alles kon verzamelen.
Pandoeris zorgde er ondertussen voor dat er een ketel met water op een vuurtje stond te pruttelen waar de ingrediënten één voor één ingedaan werden.
”Zo,” sprak P. Draaijer toen alles in de ketel zat. ”Nu moet de geheime drank een nachtje goed doortrekken en kunnen wij dus wel even van een welverdiende nachtrust genieten.”
”Dus je weet zeker dat dat drankje van jullie werkt?” vroeg de gorilla.
”Anders zou ik toch niet lekker kunnen gaan slapen,” sprak dokter zelfverzekerd.
”Dat is waar,” gaf de gorilla toe en leidde ze naar een zwaarbewaakte tent. ”Want je weet het: als hij niet beter wordt, gaan jullie er in ieder geval óók aan.”
Die nacht deden Pandoeris en P. Draaijer geen oog dicht.
De volgende morgen werden ze al vroeg naar de zieke bendeleider gebracht met een flinke beker van hun smerige medicijn.
P. Draaijer ondersteunde voorzichtig het hoofd van de zieke en zorgde er ondertussen voor om zijn neus zo ver mogelijk van de drank af te houden omdat de stank die er vanaf kwam nu echt ondraaglijk begon te worden.
Ook Pandoeris had moeite om niet te kokhalzen en bij de gorilla sloeg de scherpe stank al op de keel.
Een aantal bendeleden begon te kuchen en een enkeling veegde de tranen uit de ogen.
P. Draaijer wist wat van de drank in het lichaam van de zieke te krijgen en wachtte gespannen hoestend af.
De zieke sperde plotseling zijn ogen wijd open en kwam met een schok overeind.
Hij opende zijn mond om iets te zeggen maar kreeg daartoe de kans niet omdat zijn geneesheer van de gelegenheid gebruik maakte om hem in één keer de rest van de drank door de strot te gieten.
Even leek het of de schurk temidden van zijn hoestende en proestende collega’s zou exploderen.
Hij sloeg wild met zijn armen en benen om zich heen, rolde vervaarlijk met zijn ogen en kwam tenslotte, even plotseling als hij begonnen was, weer tot bedaren.
”Goedenmorgen,” sprak P. Draaijer moeizaam met schorre stem.”Mijn assistent en ik heten u welkom in het land der levenden.
Dankzij ons levenselixer bent u weer genezen. Wij zouden het op prijs stellen als u ons nu weer laat gaan want de plicht roept. Vele doden en gewonden wachten op onze hulp.”
De roverhoofdman stond op.
”Eerst naar buiten allemaal. Als ik hier nog langer blijf, ga ik nog over mijn nek van die stank.”
Iedereen haalde opgelucht adem in de frisse buitenlucht, al duurde het nog even voor ieders ademhaling weer normaal was.
De gorilla legde in het kort aan zijn baas uit wat er gebeurd was en nam hem daarna even apart zodat Pandoeris en P. Draaijer niet meer konden horen wat er gezegd werd.
”We moeten hier weg,” fluisterde Pandoeris. ”De manier waarop ze met elkaar praten bevalt me helemaal niet. Ik heb een idee.”
Hij liep op het schurkachtige tweetal af en kuchte beleefd om aandacht.
”Ahum. Vindt u het goed als wij alvast wat van onze levensdrank nemen. Anders is alles op vóór we zelf aan de beurt zijn geweest.”
”Hoezo op?” vroeg de hoofdman achterdochtig.
”Nou ja. Dat lijkt me nogal logisch. Iedereen heeft zelf kunnen zien wat de uitwerking van onze levensdrank is. En laten we eerlijk wezen.
Wie wil er nou niet een paar jaar langer leven? Als iedereen direct gedronken heeft, blijft er voor ons misschien niets meer over.”
”Een paar jaar langer leven?” vroeg de hoofdman gretig.
”Ja. Als je nagaat dat ik de zestig al gepasseerd ben. Dat zou je niet zeggen, hè?”
De hoofdman en de gorilla keken elkaar aan en toen naar de ketel die walmend zijn ondraaglijke stank verspreidde.
Ook de andere schurken kregen meer dan gewone belangstelling voor het smerige brouwsel.
Er volgde een stilte die verbroken werd door een schreeuw van de gorilla.
”Eerst!” brulde hij en rende naar de ketel, gevolgd door de anderen die het ook een prettig idee vonden om langer mee te gaan dan verwacht.
Het werd nu echt dringen bij de ketel en toen ook de hoofdman nog een slokje smurrie wilde, lette niemand meer op P. Draaijer en Pandoeris die maakten dat ze wegkwamen.
Ze renden letterlijk voor hun leven.
Helaas bleef hun vlucht niet onopgemerkt en weldra werden ze door een groot deel van de bende achterna gezeten.
Ze holden op een gegeven moment door dicht struikgewas en P. Draaijer, die uitgeput begon te raken, meende een mooie schuilplaats gevonden te hebben.
Hij lette niet op wat Pandoeris zou doen en nam een snoekduik in een weelderige verzameling brandnetels en distels.
Je kan me wat, dacht Pandoeris en holde verder.
Na een tijdje zo doorgerend te hebben, werd het rustig achter hem.
Hij stopte en kwam hijgend tot bedaren.
In de verte klonken luide kreten om hulp en hij meende tot zijn verbazing het lachen van P. Draaijer te horen.
Eigenlijk moest hij nou geen risico nemen en verder gaan maar hij werd toch wel nieuwsgierig.
Hij wandelde behoedzaam terug naar het tentenkamp.
Hij hoorde nu, behalve het vloeken, tieren en hulpgeroep van de rovers, heel duidelijk het lachen van P. Draaijer.
Hij wandelde verder en zag even later de schurken verspreid staan in een beetje vreemde houding met hun armen in de lucht.
Daartussendoor liep een lachende dokter die alle gewichtigdoenerij had laten varen en alleen maar plezier leek te beleven aan het links en rechts uitdelen van een trap tegen een boevenachterwerk.
”Ha! Ben je daar?” vroeg hij lachend aan Pandoeris toen hij hem zag.
”Moet je kijken! Ze hebben wortel geschoten!”
En inderdaad: vanuit hun voeten verdwenen wortels in de grond.
Hun vingers waren vervormd tot takjes en hun haar was veranderd in bladerbedekking.
Pandoeris moest ook even lachen maar werd snel weer serieus.
”Kom. We moeten weg voordat de drank is uitgewerkt.”
Ze liepen naar het rijtuigje van P. Draaijer en keken nog even naar de hoofdman die woedend zijn takken en bladeren liet ritselen.
Hij had natuurlijk eerder dan de anderen gedronken en was daarom zelfs niet meer van de ketel weggekomen.
”Nou moet je me toch eens vertellen waar je drankje eigenlijk voor dient,” zei P. Draaijer toen ze veilig en wel in het rijtuigje zaten.
”Het is bedoeld als een soort mest om kruiden beter te laten groeien,” zei Pandoeris die zich nog steeds verbaasde over de uitwerking van het goedje. ”Maar laten we nu maar weggaan want als het uitgewerkt is, komen die schurken weer in beweging.”
”Ja,” lachte P. Draaijer. ”Je hebt gelijk. Onkruid vergaat niet.”
Het rijtuigje zette zich in beweging en verdween in de verte, nagewuifd door een bosje struikrovers.
Posted in Een bizarre tocht door het Verloren Oord |