Archive for december, 2011

Matthijs Stam

Author: jeroenstamgast

Hoi Jeroen,
 
Hier, zoals beloofd, mijn bijdrage aan je stamtafel.
Op het ene schilderij staan we zelf afgebeeld: het gezin Stam in zijn gloriedagen op het Heemskerkse strand.
Op het andere schilderij zie je onze voorouders in een bootje op het strand.
Pa is dus de enige die op beide werken te zien is.

Groet,

Matthijs

Toevoeging van Jeroen: Het schilderij is inmiddels verkocht aan Suzan & Paul Davis, White Plains New York
en is dus de Atlantische Oceaan over gevaren. 
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 18

Author: jeroenstamgast

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pandoeris vervalt in zijn oude fout en alles lijkt verloren.
De dagen die op dit avontuur volgden, bracht Pandoeris door in het gezelschap van P. Draaijer die een mooi huis in een deftig stadje bleek te hebben.
Overdag deed de dokter zijn werk als huisarts en Pandoeris rustte uit van alles wat hij de afgelopen tijd had meegemaakt.
Hij vond dat hij wel een rustperiode verdiend had en dit rustige leventje beviel hem zó goed dat de dagen uitgroeiden tot weken.
P. Draaijer en hij konden het goed met elkaar vinden en werden vrienden.
Op een dag mocht hij hem zelfs ’Piet’ noemen.
’s Avonds moest Piet Draaijer nogal eens naar een feestje want hij was een belangrijk man in het stadje en men had hem graag als gast.
Pandoeris, die op zijn beurt de gast van Piet was, ging dan mee en was daardoor voor de mensen ook belangrijk.
In het begin vond Pandoeris zo’n feest maar een aanstellerig gedoe.
Iedereen deed zijn best om bij iedereen op te vallen.
Maar al vrij snel begon hij te genieten van alle aandacht die hij kreeg.
Het verhaal dat ze vertelden over het avontuur dat ze beleefd hadden, werd steeds mooier en fantastischer en beide genoten van de extra aandacht die ze daardoor kregen.
Pandoeris had overigens, op kosten van Piet, nieuwe kleren gekocht en zag eruit als een opgedirkte modepop.
Aangemoedigd door de heldenverering die zo langzamerhand ontstond, begon Pandoeris steeds meer over zichzelf te vertellen, waarbij hij er voor zorgde dat al zijn zwakke kanten niet aan bod kwamen.
Omdat hij daardoor niet zoveel gesprekstof meer overhield, fantaseerde hij er lustig op los.
En had hij nou alleen maar gefantaseerd…
Helaas vertelde hij tijdens een van zijn optredens, want zo kon je het inmiddels wel noemen, dat hij van buiten het Verloren Oord kwam om hier rijk te worden en dat dat inmiddels gelukt was.
Het was dan ook niet verwonderlijk dat Pandoeris, toen hij die avond thuiskwam, tot zijn grote schrik ontdekte dat zijn rugzak gestolen was.
Wanhopig doorzocht hij tegen beter weten in, het hele huis.
Zelfs de kamer van Piet moest eraan geloven.
Deze vond dat erg vervelend en ondankbaar want vrienden moeten elkaar kunnen vertrouwen.
Pandoeris ging naar bed en huilde dikke tranen.
Wat was hij toch weer een ongelooflijke ezel geweest!
Nou had hij zich tijdens de afgelopen avonturen zo slim en heldhaftig gedragen dat je zou verwachten dat hij een ander mens geworden was.
Maar nee!Zodra hij even niets bijzonders aan zijn hoofd had, verviel hij weer in zijn oude fout en was hij weer die luie leugenachtige nietsnut die hij zijn leven lang geweest was.
Als hij na een of twee dagen rust gewoon op pad gegaan was, was hij nu bijna thuis geweest en was hij waarschijnlijk de trotse eigenaar van een eigen bedrijf geworden.
Maar nu?
Nu was hij letterlijk en figuurlijk ver van huis.
Het kistje met geld en juwelen waar alles om begonnen was, was gestolen.
Zijn lepel en bord die hij nodig had om uit het Verloren Oord te komen, waren verdwenen.
En zijn toverschriftje dat hem misschien nog zou kunnen helpen, had hij ook niet meer.
Kortom: hij was berooid en voelde zich moederziel alleen.
Hij was nog één keer mee geweest naar een feestje maar had toen stil en verdrietig in een hoekje gezeten.
De feestgangers verloren al snel hun interesse in hem en ook Piet vond dat het tijd werd dat hij weer eens opstapte.
Hij gaf hem nog wel wat geld voor de reis, wenste hem veel geluk en als hij later nog eens in de buurt mocht zijn, moest hij zéker langskomen.
Maar dan wél met een goed humeur want zo was er ook niets aan.
Pandoeris slenterde moedeloos door de straten en wist niet wat te doen.
Het begon nog te regenen ook.
Hij ging schuilen onder een afdakje van een smederij en zijn ogen werden net zo vochtig als de straten van het stadje.
Hij had nu echt alle moed laten varen.
De grote held van de feesten was afgetakeld tot een zielig hoopje mens.
Hij keek niet eens op toen de deur van de smederij openging en een meisje van een jaar of vijf vóór hem ging staan.
”Huil je?” vroeg het kleine ding.
Pandoeris zei niets maar liet zijn tranen de vrije loop.
”Heb je je pijn gedaan?” vroeg ze bezorgd.
Pandoeris keek op en zag het kind, dat hem met grote ogen aankeek.


Hij begon zich nu toch een beetje te schamen om als grote knul een potje te grienen in het bijzijn van een klein kind en deed zijn best om daar mee op te houden.
”Mama zegt dat huilen gezond is,” troostte ze.
Dan heb je een verstandige moeder, dacht Pandoeris maar veegde ondertussen wel de tranen uit zijn ogen.
”Het is al over,” zei hij en stond op om de regen weer in te gaan.
Op dat moment ging de deur van de smederij opnieuw open en een boom van een vent keek Pandoeris verbaasd aan.
”Ben jij niet die beroemde vriend van dokter Draaijer waar de hele stad het over heeft?” vroeg de boom.
”Dat was ik vroeger,” mompelde Pandoeris. ”Nu ben ik gewoon weer een mislukkeling.”
”Nou, dan heb ik voor jou nog wel een nieuwtje. Maar kom eerst even binnen. Goedhals is de naam overigens. Klaas Goedhals.”
”Bent u soms familie van Jorus Goedhals?” vroeg Pandoeris verrast.
”Jazeker,” zei Klaas. ”En kom nou eens even binnen, dan kunnen we verder praten.”
Even later zaten ze in een gezellige huiskamer aan een kopje koffie.
Pandoeris vertelde alles wat hij beleefd had en deze keer écht zoals het gegaan was.
Klaas zei dat hij zich heel goed kon voorstellen dat Pandoeris er geen gat meer inzag.
Bovendien vond hij: je doel bereiken is moeilijk maar als je het bereikt hebt, om het dan vast te houden, dát is pas echt zwaar.
Maar hij had goed nieuws voor hem.
Kortgeleden was er iemand bij hem geweest met een kistje dat hij met geen mogelijkheid open had kunnen krijgen.
Hij had zijn zwaarste materiaal erop los gelaten maar het lukte hem gewoonweg niet.

Het kon niet anders of de bezitter van dat kistje moest de dief van Pandoeris’ bezittingen zijn en hij wist waar hij woonde.
Het was de zoon van de burgemeester die bekend stond als een onverbeterlijke nietsnut.
Het zou een broertje van me kunnen zijn, dacht Pandoeris.
Hij herinnerde zich nu dat hij hem op het feest vóór de diefstal gesproken had.
Ze hadden samen nog zo gelachen om al die brave mensjes die zo hard werkten om iets te bereiken in het leven terwijl de rijkdom voor het oprapen lag als je maar een beetje handig was.
Pandoeris schaamde zich, nu hij bedacht dat hij geholpen werd juist door zo’n iemand waar hij toen de spot mee gedreven had.
Hij bedankte Klaas Goedhals voor de informatie en wilde gaan maar deze stond erop dat hij ’s avonds zou mee-eten.
Uit beleefdheid en omdat hij gierde van de honger, ging hij graag op de uitnodiging in.
Vol goede moed en met volle maag wandelde hij ’s avonds naar het huis van de burgemeester.
Hij belde aan en de deur werd opengedaan door een statige butler.
”Ik kom voor Jerry,” zei Pandoeris. ”Is die thuis?”
”Jongeheer Jerry is eergisteren vrij plotseling vertrokken,” sprak de butler met toonloze stem.
”Weet u misschien wanneer hij terugkomt?”
”Dat weten we met jongeheer Jerry nooit.”
Even dreigde Pandoeris wéér de moed te verliezen maar hij vond dat hij nu wel genoeg gejankt had.
Je moest ook nog wat tranen overhouden voor later.
Huilen was tenslotte gezond dus een beetje zuinigheid kon geen kwaad.
”Mag ik even de kamer van Jerry zien? Het kan zijn dat mijn rugzak er nog staat,” vroeg hij.
De butler dacht even na en vond het goed.
Hij zag er blijkbaar geen kwaad in.


”Volgt u mij maar.”
Jerry bezat een grote kamer die volgestouwd was met troep.
Aan een groot bureau zat een klein meisje te tekenen.
”Dat is jongedame Alida,” legde de butler uit.
”Ben jij het kleine zusje van Jerry?” vroeg Pandoeris vriendelijk.
”Rot op!” snerpte het kleine zusje.
”Jongedame Alida reageert altijd ietwat spontaan,” verontschuldigde de butler haar.
”Wat doe je lelijk tegen me. Ik heb je toch niets gedaan”, probeerde Pandoeris nog eens.
”Ik zei: rot op! Je stoort.”
Het kleine mormel keek niet eens op van haar tekening.
Maar Pandoeris zag iets anders.
Die tekening werd gemaakt in zijn toverschriftje!
”Jongedame Alida, u weet dat jongeheer Jerry niet wil dat u in zijn kamer speelt,” zei de butler voorzichtig.
”En rot jij ook op, stijve hark!” snauwde het loedertje.
”En ik wil niet dat jij in mijn schriftje tekent,” sprak Pandoeris dreigend.
Ze keek hem voor het eerst aan.
”Is dit prul van jou?”
”Ja en ik wil het terug,” zei Pandoeris ijzig.
Ze zei niets en ging weer verder met haar tekening.
Pandoeris griste het schriftje onverwachts onder haar handen vandaan.
Meteen daarop vloog ze als een valse kat overeind en zette haar melkgebitje in Pandoeris zijn hand.
Deze liet los met een schreeuw van pijn en het kleine kreng vloog er vandoor.
”Opzij, lange lummel!” schreeuwde ze tegen de butler die nog in de deuropening stond.
Deze reageerde niet zodat ze niet kon doorrennen en Pandoeris de tijd had om haar te grijpen.
”Ik zal even kijken of meneer of mevrouw thuis is,” sprak de butler onverstoorbaar. ”Dan kunnen zij eventueel ingrijpen.”
”Ze zijn niet thuis, onnozele hals!” schreeuwde het kleine loeder en spartelde tegen om aan de greep van Pandoeris te ontsnappen.
”Ik zal tóch even kijken, jongedame Alida. En anders waarschuw ik de politie wel. Al neemt dat natuurlijk wel de nodige tijd in beslag,”
voegde hij eraan toe, terwijl hij Pandoeris veelbetekenend aankeek.
Ondertussen had het kleine bijtertje haar tandjes weer in een hand van Pandoeris gezet.
En nou was hij het zat!
Hij pakte haar beet, legde haar over de knie en gaf haar een paar flinke petsen op haar billen.
Ze was meteen stil.

”Dat heeft nog nooit iemand bij me gedaan,” zei ze onthutst.
”Dat is te merken ook! En denk erom: één verkeerde beweging en ik geef je een dubbel pak slaag!”
Ze bewoog inderdaad niet meer, maar haar mondje hield ze geen ogenblik stil.
Pandoeris kreeg de ene verwensing na de andere naar zijn hoofd geslingerd maar dat deerde hem niet.
Hij doorzocht de hele kamer maar kon niets van zijn bezittingen vinden.
”Wat zoek je eigenlijk?” vroeg ze plotseling.
”Een rugzak met mijn spulletjes die je broer van mij gestolen heeft,” antwoordde Pandoeris.
”Stop maar met zoeken. Hij heeft alles meegenomen.”
”Hoe kom jij dan aan mijn schriftje?” vroeg Pandoeris argwanend.
”Dat heb ik gekregen als ik mijn mond zou houden.”
”Weet je ook waar hij naar toe is?”
”Ja. Naar een smederij in Rotsberg om je kistje open te laten maken. En ik hoop dat je hem óók een pak slaag geeft als je hem gevonden hebt.”
Pandoeris keek haar onderzoekend aan.
”Heb je dan zo’n hekel aan hem?” vroeg hij.
”Ja. Het is een rotbroer. Hij pest altijd.”
”En wat zeggen papa en mama daar dan van?”
”Die zijn er nooit en die stomme butler of de dienstbode durven er niets van te zeggen.”
”Heb je dan geen vriendinnetjes of zo?”
”Niemand wil met me spelen.”
”Dan moet je eens wat aardiger zijn. Dan willen ze heus wel.”
”Ik hoef niet aardig te zijn want ik ben de dochter van de burgemeester.”
”O…ja…dan weet ik het ook niet,” sloot Pandoeris het gesprek af.

”In ieder geval bedankt dat je gezegd hebt waar ik je broer kan vinden.”
”Ga je hem in elkaar slaan?” vroeg ze, toen Pandoeris al bij de deur stond.
”Dat wil je toch?” zei Pandoeris en keek haar onderzoekend aan.
”Ja,” sprak ze met een verbeten trek om haar mond.
Pandoeris zei niets en deed de deur open.
”Pandoeris?” vroeg ze toch nog.
“Ja.”
“Sla je niet te hard? Hij kan er niet zo goed tegen, zie je.”
“Dat beloof ik,” zuchtte Pandoeris en was blij dat hij even later in de
frisse buitenlucht stond.

Een gezin in rouw

Author: jeroenstamgast

 

 

Terwijl een baby

Kansloos zonder toekomst wordt geboren

 

 

Een vader

Niet begrijpend wordt gemarteld en vermoord

Een moeder

In het bijzijn van haar kinderen wordt genomen

Een zoontje

Meedogenloos door nietsontziende kogels wordt gevonden

Een kleine dochter

In de klauwen van de honger wordt gekraakt

 

 

Rouwt het Nederlands Gezin

Omdat Oranje heeft verloren

 

 

 

december 1993

Eendjes voeren

Author: jeroenstamgast

 

Het is koud en winderig in het verlaten park.
De oude man beweegt zich moeizaam voort over het grindpad.
Met zijn ene hand steunt hij op een wandelstok en in zijn andere hand houdt hij
een plastic zakje met broodkruimels.
Bij het bankje voor de vijver houdt hij halt.
In de vijver ontstaat enige onrust.
Van alle kanten komen al snel allerlei hongerige eenden aangezwommen.
Voorzichtig laat de oude man zich op het bankje zakken.
Hij plaatst de wandelstok tegen de leuning en neemt het zakje met broodkruimels
voor zich op schoot.
Tevreden ziet hij hoe de ene na de andere eend vanuit het water naar hem toe waggelt.
Verwachtingsvol kijken ze omhoog naar de voedselbron.
Eentje staat zelfs bijna op zijn schoen.
Angst voor hem kennen ze niet.
De oude man trekt één handschoen uit en verdeelt de broodkruimels zorgvuldig
over de hongerige meute.
Als ook de laatste broodkruimel zijn doel bereikt heeft, scharrelen de eenden nog
wat rond om daarna weer naar de vijver terug te keren.
De man zet zijn kraag op, trekt zijn handschoen weer aan en staart peinzend voor zich uit.
Na een half uur staren pakt hij zijn wandelstok weer op en worstelt zich overeind.
Het is nog steeds koud en winderig in het verlaten park als de oude man zich moeizaam
over het grindpad voortbeweegt.

 

Hoofdstuk 17

Author: jeroenstamgast

 
 
 
 
 
 
     
 
 
 
 
 
 
  
 

Pandoeris en een antrifasogisch geneesheer worden hardhandig te hulp geroepen om een roverhoofdman te genezen.

Eigenlijk was het maar een vreemd idee, vond Pandoeris.
Hier sjokte hij dan met dat kistje vol geld en juwelen in zijn rugzak, hij was dus schatrijk, maar tegelijkertijd had hij geen geld om zich door een rijtuig te laten vervoeren omdat het kistje betoverd was.
Je kon het met nog geen honderd breekijzers open krijgen.
Het weinige geld dat hij bezat, kon hij beter aan eten besteden en misschien af en toe een overnachting in een herberg.
Wat hij trouwens ook vervelend vond, was het idee dat iemand het kistje zou kunnen stelen.
Als je niets bezit hoef je ook niet bang te zijn om het kwijt te raken.
Wie wil er nou ’niets’ roven?
Maar nu had Pandoeris bij iedereen die hij tegenkwam het gevoel dat die dwars door zijn rugzak heen kon kijken, loerend naar geld en juwelen.
Nee, het leven van een ’arme’ rijke was geen pretje.
Het geluid van paardenhoeven achter hem deed hem uit zijn overpeinzingen opschrikken.
Hij werd ingehaald door een klein rijtuigje, bestuurd door een in het zwart geklede heer.
Tot Pandoeris’ schrik liet deze heer het rijtuigje langs de kant van de weg stilhouden.
Daar had je het nou!
Normaal gesproken zou Pandoeris gedacht hebben aan de mogelijkheid van een lift terwijl nu meteen het idee van een roofmoord in hem opkwam.
De in het zwart geklede heer stapte uit het rijtuigje, nam met een sierlijke zwaai de hoed van het hoofd en richtte het woord tot Pandoeris.
”Goedenmiddag. Heeft u soms last van blaren, likdoorns of overdadige eeltvorming?”
”Nee,” antwoordde Pandoeris verbaasd.
”Dat zegt u nu wel maar onderzoeken hebben uitgewezen dat mensen die veel lopen daar vaak last van hebben.”
”Nou, ik niet hoor.”
”Diezelfde en andere onderzoeken hebben uitgewezen dat mensen die daar last van hebben, zich daar vaak niet bewust van zijn totdat het te laat is.”
”Als het zover komt, ga ik wel naar een dokter hoor,” stelde Pandoeris hem gerust.
”Dat komt goed uit. Hier is mijn kaartje.”
De man overhandigde Pandoeris een mooi stukje papier waarop met sierlijke letters geschreven stond: ’P. Draaijer, gediplomeerd antrifasogisch geneesheer’.
”Ziet u? En nu even terug naar uw voeten. Waar voelt u de pijn waar u zich nu nog niet bewust van bent, het meest?”
”Ik heb helemaal geen pijn!” sprak Pandoeris lichtelijk geïrriteerd.
”Dat komt nu omdat u zich daar nog niet van bewust bent. Ik zag u daarnet echt een beetje sloffen. Daarom stopte ik ook. Een gezond iemand kan ik toch niet behandelen, nietwaar? Eerlijk zeggen: het is uw linkerbeen hè, waar u onbewust last van heeft?”
Pandoeris wou iets lelijks gaan zeggen maar bedacht zich plotseling dat hij inderdaad een lichte pijn voelde, nu hij er over nadacht.

Dat zou ook niet verwonderlijk zijn, na al dat lopen van de laatste tijd.
En inderdaad: de pijn zat het meest links, bij nader inzien.
”Mag ik, geheel vrijblijvend natuurlijk, uw voetzolen eens bekijken?” ging P. Draaijer verder.
Pandoeris weifelde maar had het misschien toch gedaan, als daar niet plotseling vanuit de struiken een aantal onguur uitziende types tevoorschijn waren gekomen.
P. Draaijer liet zich daardoor niet van de wijs brengen.
”Goedenmiddag heren. Heeft u soms last van inwendige verkramptheid?”
”Nee, wél van druiloren!” baste een van hen en gaf daarop P. Draaijer een klap tegen het hoofd die zó hard aankwam dat deze languit tegen de vlakte ging.

Ook Pandoeris werd niet gespaard.
Hij kreeg dan wel niet zo’n harde klap als P. Draaijer maar hij was zo verstandig om te doen alsof dat wel het geval was.
Met een dramatische schreeuw liet hij zich boven op zijn rugzak vallen en hield zich overtuigend bewusteloos.
Nou gaat het gebeuren, dacht Pandoeris. Ze roven mijn rugzak leeg en dan is alles voor niets geweest en kom ik misschien wel nooit meer thuis.
De schurken bonden P. Draaijer vast, deden hem een blinddoek om en legden hem in zijn rijtuig.
”Nou, die dokter hebben we dus,” sprak een van de schurken.”Maar wat doen we met deze larve? Daar heeft de baas ons niets over gezegd.”
”Misschien houdt hij er tegenwoordig een assistent op na,” zei een ander. ”Laten we hem maar meenemen. Dan kunnen we hem later altijd nog uit de weg ruimen.”
Ook Pandoeris werd gekneveld, geblinddoekt en in het rijtuig gelegd.
Voorlopig viel de ’overval’ dus nog even mee maar hij hield zijn hart vast voor wat er hierna zou komen.
Een uurtje of twee later stopte het rijtuig en werden P. Draaijer en Pandoeris van hun boeien en blinddoek bevrijd.
Ze stonden op een open plek midden in het bos waar een aantal tenten opgezet waren.
”Meekomen jullie,” bromde een gorilla-achtig type en duwde hen in de richting van een grote tent.
Daarbinnen lag op een veldbed een woest uitziende zieke onrustig te slapen en te zweten.
”Is de baas nog bij kennis gekomen?” vroeg de gorilla aan iemand die bij het bed zat te waken.
”Nee,” antwoordde de ander. ”Die dokter moet hem maar gauw onderzoeken.”

”Nou, je hoort het dokter: aan de slag!”
P. Draaijer keek naar de dreigende gezichten om hem heen en besloot te doen wat er van hem gevraagd werd.
Hij luisterde met zijn stethoscoop naar hart, longen en wat onduidelijke organen en klopte met een hamertje op knieën, voetzolen en wat hij zoal op zijn weg tegenkwam.
Ook opende hij ogen en mond van de patiënt en wierp er een blik op en in.
Tenslotte trok hij een geleerd gezicht.
De gorilla wilde wat vragen maar dokter Draaijer legde een vinger op de mond ten teken dat hij stil moest zijn om hem de gelegenheid te geven een goede diagnose te stellen.
Na een paar spannende minuten richtte dokter het woord tot de gorilla.
”Ik kan u gerust stellen: de patiënt is nog niet overleden. Sterker nog: hij leeft. Alles wijst erop dat de dood nog niet is ingetreden.”
Deze mededeling sloeg in als een bom.
”Is dat alles wat je te zeggen hebt?!” brulde de gorilla woedend.
”U onderschat het belang van deze diagnose,” stelde P. Draaijer onverstoorbaar vast. ”Immers: als de patient overleden zou zijn, dan kon ik hem niet meer behandelen.”
”Goed. Je hebt nu dus ontdekt wat wij allemaal al wisten: hij leeft. En wat ga je nu doen om hem in leven te hóuden?” vroeg de gorilla.
”Ik zal mij even met mijn assistent moeten terugtrekken om in alle rust een behandelingsplan op te kunnen stellen.”
De gorilla zei niets maar pakte de dokter en zijn assistent stevig beet en smeet ze in een lege tent.
”Hier kunnen jullie nadenken over je behandelingsplan. Maar zorg ervoor dat je met iets goeds komt want anders zal ik jullie eens even behandelen!”
Hij verliet de tent en liet het geneeskundig team alleen.
”Kunt u hem beter maken?” vroeg Pandoeris angstig.
”Normaal gesproken zou dit geen punt zijn,” sprak P. Draaijer zelfverzekerd.
”Maar ik heb mijn medicijnenvoorraad thuis en niet hier dus dat maakt het moeilijk. Heb jij toevallig niet een receptje bij de hand?”
Pandoeris bladerde in zijn toverschriftje.
Hij herinnerde zich dat hij ooit wel eens iets opgeschreven had over een middel dat diende om bijna uitgewerkte toverkruiden weer te laten groeien.
Maar ja. Of dát nu het middel was om die schurk te genezen was maar zeer de vraag.
”Ik heb misschien wel iets,” sprak hij aarzelend. ”Maar ik weet niet of…”
”Alles is beter dan niets,” onderbrak P. Draaijer hem. ”Wat heb je nodig?”
Pandoeris schreef de benodigdheden op een papiertje en P. Draaijer bekeek het lijstje.
”Hm, er staan wel een paar eigenaardige ingrediënten op, moet ik zeggen. Een aantal van die kruiden en zo gebruik ik zelf ook wel in mijn drankjes en zalfjes maar konijnenkeutels en koeienvla komen op mijn lijstje toch nooit voor, hoor.”
”Ik zei toch al dat ik niet wist of…”
”Weet je wat?” onderbrak P. Draaijer hem. ”We doen er ook nog een paar kruiden bij die ik vaak gebruik. Des te meer kans hebben we dat die ellendeling er beter van wordt. Maar we moeten er wel voor zorgen dat die schurken niet zien wat we in ons medicijn stoppen anders vrees ik dat we het zélf zullen moeten slikken.”
Zo gezegd, zo gedaan.


P. Draaijer eiste absolute geheimhouding van hun eeuwenoude familierecept.
Er mocht wel een bewaker mee als hij de benodigdheden ging zoeken maar die moest op een afstandje blijven zodat hij ongezien alles kon verzamelen.
Pandoeris zorgde er ondertussen voor dat er een ketel met water op een vuurtje stond te pruttelen waar de ingrediënten één voor één ingedaan werden.
”Zo,” sprak P. Draaijer toen alles in de ketel zat. ”Nu moet de geheime drank een nachtje goed doortrekken en kunnen wij dus wel even van een welverdiende nachtrust genieten.”
”Dus je weet zeker dat dat drankje van jullie werkt?” vroeg de gorilla.
”Anders zou ik toch niet lekker kunnen gaan slapen,” sprak dokter zelfverzekerd.
”Dat is waar,” gaf de gorilla toe en leidde ze naar een zwaarbewaakte tent. ”Want je weet het: als hij niet beter wordt, gaan jullie er in ieder geval óók aan.”
Die nacht deden Pandoeris en P. Draaijer geen oog dicht.
De volgende morgen werden ze al vroeg naar de zieke bendeleider gebracht met een flinke beker van hun smerige medicijn.
P. Draaijer ondersteunde voorzichtig het hoofd van de zieke en zorgde er ondertussen voor om zijn neus zo ver mogelijk van de drank af te houden omdat de stank die er vanaf kwam nu echt ondraaglijk begon te worden.
Ook Pandoeris had moeite om niet te kokhalzen en bij de gorilla sloeg de scherpe stank al op de keel.
Een aantal bendeleden begon te kuchen en een enkeling veegde de tranen uit de ogen.
P. Draaijer wist wat van de drank in het lichaam van de zieke te krijgen en wachtte gespannen hoestend af.

De zieke sperde plotseling zijn ogen wijd open en kwam met een schok overeind.
Hij opende zijn mond om iets te zeggen maar kreeg daartoe de kans niet omdat zijn geneesheer van de gelegenheid gebruik maakte om hem in één keer de rest van de drank door de strot te gieten.
Even leek het of de schurk temidden van zijn hoestende en proestende collega’s zou exploderen.
Hij sloeg wild met zijn armen en benen om zich heen, rolde vervaarlijk met zijn ogen en kwam tenslotte, even plotseling als hij begonnen was, weer tot bedaren.
”Goedenmorgen,” sprak P. Draaijer moeizaam met schorre stem.”Mijn assistent en ik heten u welkom in het land der levenden.
Dankzij ons levenselixer bent u weer genezen. Wij zouden het op prijs stellen als u ons nu weer laat gaan want de plicht roept. Vele doden en gewonden wachten op onze hulp.”
De roverhoofdman stond op.
”Eerst naar buiten allemaal. Als ik hier nog langer blijf, ga ik nog over mijn nek van die stank.”
Iedereen haalde opgelucht adem in de frisse buitenlucht, al duurde het nog even voor ieders ademhaling weer normaal was.
De gorilla legde in het kort aan zijn baas uit wat er gebeurd was en nam hem daarna even apart zodat Pandoeris en P. Draaijer niet meer konden horen wat er gezegd werd.
”We moeten hier weg,” fluisterde Pandoeris. ”De manier waarop ze met elkaar praten bevalt me helemaal niet. Ik heb een idee.”
Hij liep op het schurkachtige tweetal af en kuchte beleefd om aandacht.
”Ahum. Vindt u het goed als wij alvast wat van onze levensdrank nemen. Anders is alles op vóór we zelf aan de beurt zijn geweest.”
”Hoezo op?” vroeg de hoofdman achterdochtig.
”Nou ja. Dat lijkt me nogal logisch. Iedereen heeft zelf kunnen zien wat de uitwerking van onze levensdrank is. En laten we eerlijk wezen.
Wie wil er nou niet een paar jaar langer leven? Als iedereen direct gedronken heeft, blijft er voor ons misschien niets meer over.”
”Een paar jaar langer leven?” vroeg de hoofdman gretig.
”Ja. Als je nagaat dat ik de zestig al gepasseerd ben. Dat zou je niet zeggen, hè?”
De hoofdman en de gorilla keken elkaar aan en toen naar de ketel die walmend zijn ondraaglijke stank verspreidde.
Ook de andere schurken kregen meer dan gewone belangstelling voor het smerige brouwsel.
Er volgde een stilte die verbroken werd door een schreeuw van de gorilla.
”Eerst!” brulde hij en rende naar de ketel, gevolgd door de anderen die het ook een prettig idee vonden om langer mee te gaan dan verwacht.
Het werd nu echt dringen bij de ketel en toen ook de hoofdman nog een slokje smurrie wilde, lette niemand meer op P. Draaijer en Pandoeris die maakten dat ze wegkwamen.
Ze renden letterlijk voor hun leven.

Helaas bleef hun vlucht niet onopgemerkt en weldra werden ze door een groot deel van de bende achterna gezeten.
Ze holden op een gegeven moment door dicht struikgewas en P. Draaijer, die uitgeput begon te raken, meende een mooie schuilplaats gevonden te hebben.
Hij lette niet op wat Pandoeris zou doen en nam een snoekduik in een weelderige verzameling brandnetels en distels.
Je kan me wat, dacht Pandoeris en holde verder.
Na een tijdje zo doorgerend te hebben, werd het rustig achter hem.
Hij stopte en kwam hijgend tot bedaren.
In de verte klonken luide kreten om hulp en hij meende tot zijn verbazing het lachen van P. Draaijer te horen.
Eigenlijk moest hij nou geen risico nemen en verder gaan maar hij werd toch wel nieuwsgierig.
Hij wandelde behoedzaam terug naar het tentenkamp.
Hij hoorde nu, behalve het vloeken, tieren en hulpgeroep van de rovers, heel duidelijk het lachen van P. Draaijer.
Hij wandelde verder en zag even later de schurken verspreid staan in een beetje vreemde houding met hun armen in de lucht.
Daartussendoor liep een lachende dokter die alle gewichtigdoenerij had laten varen en alleen maar plezier leek te beleven aan het links en rechts uitdelen van een trap tegen een boevenachterwerk.
”Ha! Ben je daar?” vroeg hij lachend aan Pandoeris toen hij hem zag.
”Moet je kijken! Ze hebben wortel geschoten!”
En inderdaad: vanuit hun voeten verdwenen wortels in de grond.
Hun vingers waren vervormd tot takjes en hun haar was veranderd in bladerbedekking.
Pandoeris moest ook even lachen maar werd snel weer serieus.
”Kom. We moeten weg voordat de drank is uitgewerkt.”
Ze liepen naar het rijtuigje van P. Draaijer en keken nog even naar de hoofdman die woedend zijn takken en bladeren liet ritselen.


Hij had natuurlijk eerder dan de anderen gedronken en was daarom zelfs niet meer van de ketel weggekomen.
”Nou moet je me toch eens vertellen waar je drankje eigenlijk voor dient,” zei P. Draaijer toen ze veilig en wel in het rijtuigje zaten.
”Het is bedoeld als een soort mest om kruiden beter te laten groeien,” zei Pandoeris die zich nog steeds verbaasde over de uitwerking van het goedje. ”Maar laten we nu maar weggaan want als het uitgewerkt is, komen die schurken weer in beweging.”
”Ja,” lachte P. Draaijer. ”Je hebt gelijk. Onkruid vergaat niet.”
Het rijtuigje zette zich in beweging en verdween in de verte, nagewuifd door een bosje struikrovers.