Archive for juli, 2012

hoofdstuk 6

Author: jeroenstamgast

Drie mensen sjokten moeizaam door de schemerige gangen in de catacomben van het Arendsnest.
De eerste omdat hij de handen in de nek moest houden en wist dat er een pistool op hem gericht was.
De tweede, die een kapotte bril op de neus droeg, omdat het linkerbeen protesteerde.
En de derde in de rij omdat het gevoel in zijn hoofd, ingepakt in verband, alle verschijnselen vertoonde die bij een gemiddelde hersenschudding horen.
Bril opende een zware deur en sommeerde Barend een naargeestige ruimte in te gaan die deed denken aan de martelkamer van een middeleeuws kasteel.
Zwijgend werd hij met polsklemmen vastgemaakt aan twee kettingen die aan een steen in de muur bevestigd waren.
“Dit is tegen alle regels van de internationale wetgeving,” baste Barend en keek Bril uitdagend aan.
“Wetten worden gemaakt door overwinnaars en dat zijn wij,” smaalde Bril en keek Barend vanachter zijn beschadigde brillenglazen venijnig aan. “Alhoewel, hier is een verliezer die je nog even wil spreken.”
Hij deed een stap opzij en Barend keek tegen een bundel verband aan, waarachter zich een hoofd bevond.
“Ken je me nog?” vroeg de bundel.
Barend voelde de dreiging die van de verbonden spierbundel uitging maar kon het niet laten hem te tergen.
“Je doet me wel aan iemand denken maar dat was iemand die er uit zag alsof hij de hele wereld aan kon en dat kan ik van jou bepaald niet zeggen.
Een grote knuist greep Barend bij zijn trui en dit gebeurde zo plotseling en krachtig dat deze zichtbaar schrok.
“Mijn kaak is gebroken maar mijn vuisten zijn nog in orde, zoals je wel zult merken als we je aan een verhoor zullen onderwerpen.”
“Een verhoor? Wat willen jullie horen dan? Hoe het komt dat twee pummels uit de provincie gehakt van jullie gemaakt hebben? Is jullie machtige organisatie bang voor die ene stumper die nog vrij rondloopt? Of wil je op deze laffe manier wraak nemen omdat je het in een eerlijk gevecht niet winnen kan? Maak me los als je durft en ik zal je opnieuw verpletteren.”
Grote wilde uithalen voor een vuistslag maar Bril kwam tussenbeide.
“Niet doen! Eerst moeten we weten of ze die andere al te grazen hebben en wat de baas precies wil. Jouw tijd komt heus nog wel.”
De twee sloten de deur achter zich en Barend liet alle stoerigheid varen.
Hij overdacht de situatie waarin hij zich bevond.
Als Johan werkelijk ontsnapt was en meteen hulp zou halen, had hij nog een kans.
Maar dan moest hij wel snel wezen want dat beloofde verhoor zou wel niet lang op zich laten wachten…

 

“Wat er aan de hand is!” brulde Johan woedend. “Ben je nou zo gek of doe je maar alsof! Mijn oom is gepakt door die rotbende van jou. Moet ik nou blij zijn omdat wij niet gepakt zijn en ik hier deze spullen uit de kluis heb?”
“Nou ja,” pruttelde Wilhelm. “Ik begrijp wel dat je een beetje overstuur bent vanwege je oom en mijn blijdschap over de geslaagde kraak is in jouw ogen natuurlijk een beetje ongepast. Maar ja, jullie wisten van tevoren waar je aan zou beginnen en…”
“We wisten van tevoren waar we aan zouden beginnen?!”
Johan ontplofte bijna.
“Jij hebt ons die hele onderneming voorgespiegeld als een vakantietripje! Er kon niets gebeuren als we maar stil zouden zijn want volgens jou was het Arendsnest bijna leeg en verlaten om deze tijd. Nou, ik zal je vertellen: als we een gang door wilden gaan, moesten we eerst wachten totdat de files opgelost waren. En als je een deur open trok, kwam er meteen een zooitje tuig achter tevoorschijn. Als die deur al niet vanzelf opengedaan werd, tenminste.
Het mag nog een godswonder genoemd worden dat we die kluis sowieso nog bereikt hebben. En dat ik hier dan zit, is echt niet te danken aan jouw voortreffelijke plannetje. Maar omdat er stomtoevallig een klimop onder het raam groeide die net sterk genoeg was om mij mijn nek niet te laten breken. En dat ik niet doorzeefd ben met kogels, komt ook niet omdat jij een veilige vluchtweg voor me uitgestippeld hebt maar omdat die revolverheld daarboven in het donker nog geen olifant van een muis kon onderscheiden!”
Johan was buiten zichzelf van woede en had zin om zich af te reageren op de verschrikte tronie van Wilhelm.
Zijn vuisten jeukten maar hij hield zich in en smeet toen maar het pakketje uit de kluis tegen de wand van de grot.
“Rustig nou,” probeerde Wilhelm Johan te kalmeren. “Dit is gebeurd en gedane zaken nemen geen keer. Het gaat er nu om wat we moeten doen om alles toch nog goed te laten aflopen.”
“En jij hebt dan zeker weer een van die geniale plannetjes waar ik dan weer met open ogen in kan lopen,” smaalde Johan.
“Nee, helemaal geen geniaal plannetje. We moeten zo snel mogelijk naar de politie gaan om hulp te halen. Eenvoudiger kan het niet.”
Johan dacht na.
Allerlei gedachten flitsten door zijn hoofd maar één gedachte kwam telkens weer terug.
“Ga jij alvast naar de politie. Ik ga kijken of ik Barend kan bevrijden.”
“Je lijkt wel niet goed wijs! Als je het nou over een slecht plannetje hebt, dan is dat er wel eentje.”
“Misschien minder dan je denkt. Jouw plan was gebaseerd op een verrassingstechniek. Niemand zou ons verwachten, waardoor we onze gang zouden kunnen gaan. Nou, ik denk niet dat er een verstandig denkende schurk is die verwacht dat ik zo gek ben om opnieuw het Arendsnest binnen te gaan. En daar moet ik het dan van hebben.”
Wilhelm dacht even na en haalde tot Johans verbazing een revolver tevoorschijn.
Even dacht hij dat hij onder schot genomen zou worden maar Wilhelm overhandigde hem het wapen alleen maar.
Johan pakte het aan en keek ernaar.
“Waarom geef je me dat nu pas? Dat had ik eerder moeten hebben.”
“Ik was bang dat je het te snel zou gebruiken en dat je zo jullie aanwezigheid zou verraden.”
“Ja ja, ik weet het,” mopperde Johan. “Verrassingstechniek. Maar ja, zoals je zegt: gedane zaken nemen geen keer.”
Johan pakte het pakketje uit de kluis van de grond en wilde het weer in zijn binnenzak stoppen.
“Je kunt dat pakketje beter aan mij geven,” zei Wilhelm en stak zijn hand al uit.
“Waarom?” vroeg Johan argwanend.
“Ik kan toch niet met lege handen bij de politie aankomen. Ik moet toch iets kunnen laten zien.”
“Wie geeft me de garantie dat je echt naar de politie gaat?”
“Als ik kwaad had gewild, had ik je toch gewoon neergeschoten in plaats van je mijn revolver te geven.”
Johan moest toegeven dat daar wel enige logica inzat maar het beviel hem toch niet en dat merkte Wilhelm ook.
“Luister,” sprak hij op zalvende toon. “Ik kan me voorstellen dat je me niet mag. Maar ik van mijn kant heb mijn leven aan jullie te danken. En met dat pakketje dat jij in je binnenzak wilt stoppen heb ik nog een kans op een toekomst. Dat zijn dus twee redenen voor mij om naar de politie te gaan.”
Johan gaf hem het pakketje en ze keken elkaar in de ogen.
Hij mocht Wilhelm inderdaad niet maar echt een hekel had hij ook niet aan hem.
Hij zag er eigenlijk heel menselijk uit, zoals hij nu keek.
“Ik geef je nog een tip, Johan. Als het op schieten aankomt: zorg dat je de eerste bent en schiet raak. Zij doen niet aan waarschuwingsschoten of zo. En wat je ook van me denken mag: ik hoop echt dat het je lukt om Barend te bevrijden. Ik van mijn kant probeer zo snel mogelijk de politie in te schakelen.”
Wilhelm stak zijn hand uit.
“Wees voorzichtig.”
Johan aarzelde even maar besloot toen toch maar de hem toegestoken hand te drukken.
“Zorg jij nu maar dat je inderdaad zo snel mogelijk de politie waarschuwt.”
“Dat beloof ik. En nogmaals: wees voorzichtig.”
Johan draaide zich abrupt om en spoedde zich terug naar het Arendsnest voor hem de moed helemaal in de schoenen gezakt zou zijn.

 

Een kat in het nauw maakt rare sprongen.
Zo was het ook met Barend.
Tegen beter weten in bestudeerde hij de steen waaraan hij met kettingen bevestigd was.
Er zat enige beweging in maar hij wist donders goed dat je welhaast een trekpaard nodig had om daar profijt van te kunnen hebben.
Maar, zoals gezegd: een kat in het nauw maakt rare sprongen.
Barend probeerde op welke manier hij het meeste kracht kon zetten.
Uiteindelijk had hij de juiste houding gevonden.
Hij draaide zich met zijn gezicht naar de muur, pakte met zijn grote handen de ketting beet, zette zijn voeten tegen de muur en begon in een stevig ritme aan de geketende steen te trekken.
Na twintig ‘rukken’ hield hij halt en bekeek het resultaat..
Leek het nou zo of was de steen inderdaad iets verschoven?
Hij besloot door te gaan maar nu met iets meer inzet.
Hij was dan ook enigszins buiten adem toen hij, zonder al te veel hoop, voor de tweede keer keek.
Het was bijna niet te geloven maar je zou zweren dat de steen iets naar voren was gekomen.
Barend leunde even met zijn rug tegen de muur om na te denken en uit te rusten.
Doorgaan had weinig zin eigenlijk.
Maar ja, wat dan?
Afwachten met de zenuwen in zijn lijf voor wat er komen ging?
Plotseling brulde hij een vreselijke vloek door de lege kerker.
Een machteloze woede maakte zich van hem meester.
Angst maakte plaats voor agressie die een uitweg zocht.
Hij draaide zich weer om naar die ellendige steen die hem zijn vrijheid ontnam.
Wat dachten ze hier eigenlijk wel in dat achterlijke Arendsnest?
Dat hij braaf zou wachten tot ze hem in elkaar zouden slaan?
Dat nooit!
Dan maar jezelf volledig uitputten tot je niet meer kon, dan voelde je de klappen die zouden volgen ook niet zo erg.
Barend vertrok zijn gezicht tot een grimas, telde tot drie en scheurde uit alle macht aan de ketting.
Het ging minder gecoördineerd dan daarnet maar wel met de kracht van iemand die, met de moed der wanhoop, bereid is om tot het uiterste te gaan.
En kracht had Barend!
De spierbundels groeiden onder het vet, de aders zwollen op om het bloed van het op volle kracht pompende hart door het kolossale lichaam te jagen, zweet gutste uit de poriën
De explosie van kracht kwam abrupt tot een einde omdat Barend gewoon niet meer kon.
Hij keek met ogen, die verdwaasd in zijn knalrood aangelopen hoofd stonden, naar de steen die weer iets naar voren was gekomen.
Hijgend van inspanning berekende hij zijn kansen en hij begon zowaar te geloven in een goede afloop.
Nou niet meteen verder gaan.
Eerst op krachten komen en geen energie verspillen.
Het kostte moeite maar hij gunde zijn lichaam de tijd om te herstellen.
Vol goede moed bond hij de ongelijke strijd tegen de materie weer aan.
Maar, ongelijk of niet, de steen verloor terrein, zoals Barend tijdens de volgende pauze constateerde.
Jammer alleen dat zijn krachten ook terrein verloren.
Hoewel de steen tijdens de volgende trek- en scheur sessie nu echt begon mee te geven, kon Barend het niet meer opbrengen om door te gaan.
Als een verlepte harlekijn bungelde hij aan de kettingen.
Verdwaasd keek hij naar de steen.
Dit was nou echt wat je noemt: verdrinken in het zicht van de haven.
Nog even en hij zou het voor elkaar gekregen hebben, ware het niet dat hij de controle over zijn lichaam verloren leek te hebben.
Of zou hij nog één keer?
De wil was er wel.
Hij haalde een paar maal diep adem, probeerde zijn geteisterde lichaam te ontspannen en zijn hersens op nul te zetten.
Zo stond hij een paar minuten in doodse stilte om dan plotseling nog één keer alles te geven wat hij bezat.
Dit was geen explosie van kracht meer, maar een eruptie van geweld!
Onverwacht gaf de steen mee, een gat in de muur achterlatend en bijna één in Barends schedeldak toen deze het rakelings passeerde.
Maar Barend besefte dat al niet meer.
De steen en hijzelf lagen doodstil naast elkaar op de kale, koude vloer.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Samen zijn

Author: jeroenstamgast

 

 

 

Voor langdurig samen zijn

Is de mens maar matig toegerust

Na de bronst

wordt het laaiend liefdesvuur geleidelijk geblust

Men koestert zichzelf

Want samen zijn dat wil niet meer

Eenzaam en verlaten

Gaat men dan maar elders op en neer

 

En dan zijn daar

Die twee oude zakken met knoken

Fragiel en vervallen

Maar in hun huwelijk ongebroken

Die sleetse dwazen vonden

Wat veel mensen niet zochten

Hun levens zijn na verloop van tijd

Tot één vervlochten

 

De moed om na zoveel jaar

Nog in liefde te leven

Dat kan slechts

Als men samen zichzelf wil geven

De oudjes steunen elkaar

Met raad en daad

Tot uiteindelijk

De één als eerste gaat.

 

 

februari 1996

hoofdstuk 5

Author: jeroenstamgast

Het was donker, koud en het miezerde een beetje.
Kortom: allemaal omstandigheden die garant leken te staan voor een geslaagd avondje inbreken maar Barend had er nu al de dood over in.
Hij vroeg zich af wat hem er in vredesnaam toe bewogen had om in te stemmen met een hoogst twijfelachtig plan, notabene verzonnen door iemand die zelf hoogst twijfelachtig was.
Hij keek schuin opzij naar Wilhelm, die samen met Johan de plattegrond van het Arendsnest bij het schijnsel van een zaklantaarn nog eens doornam.
Het was natuurlijk waar dat deze mislukte namaakschurk niets te verliezen had en met deze onderneming alleen maar iets winnen kon.
Tenminste, als ze erin zouden slagen het belastende materiaal uit de kluis te stelen en aan de politie te overhandigen.
Maar echt vertrouwen deed hij hem toch niet.
Hij had nog steeds het gevoel dat er ergens een addertje onder het gras verscholen zat dat plotseling genadeloos zou toehappen.
Hij keek eens naar Johan, die naar de plattegrond staarde als een jonge hond naar een vette kluif.
Hij wist het met Johan niet.
Aan de ene kant had hij tijdens het gevecht in de herberg bewezen zijn mannetje te staan en straalde hij in zijn hele manier van doen beslist ook wel iets uit en was het iemand om rekening mee te houden, maar aan de andere kant vond hij hem toch wel erg naïef
Maar ja, misschien zag hij hem toch nog teveel als zijn kleine neefje, wat hij natuurlijk niet meer was.
Kleine neefjes worden tenslotte ook groot.
En waar hij eigenlijk nog wel het minste vertrouwen in had, was hij zelf.
In zijn jonge jaren had hij dan wel eens wat ‘geintjes’ uitgehaald maar een echte avonturier was hij nooit geweest.
Hij mocht in de ogen van velen dan misschien een vrijbuiter zijn, maar gewoon je eigen gang gaan wil nog niet zeggen dat je het leuk vindt om samen met anderen op avontuur te gaan.
En nu zat hij hier opgescheept met een gesjeesde misdadiger en een goedwillende padvinder om zich in een of ander onduidelijk avontuur te storten.
Als het aan hem lag, zagen ze af van de uitgeloofde beloning en verdwenen ze met stille trom naar huis en Wilhelm kon wat hem betreft met zijn plannetje doen wat hij wou, maar dan wel zonder hen.
Helaas, Johan en Wilhelm maakten aanstalten om te vertrekken en Barend wist niets beter te doen dan ook maar aanstalten te gaan maken.
Dat duurde zo een tijdje tot Barend er genoeg van kreeg.
“Gaan we nou, of gaan we nou niet? Zo lollig vind ik het hier nou ook weer niet.”
“Ja,” besloot Wilhelm. “We moeten gaan. Denk om wat ik gezegd heb. We gaan via de achterkant en, hoewel ze om deze tijd de zaak niet echt in de gaten houden, moeten we toch op onze hoede zijn. Ze hebben geen reden om bezoek te verwachten dus laten we dat zo houden.”
Wilhelm ging voorop, Johan volgde en Barend sloot met een bedrukt gezicht de rij.
Ze volgden een tamelijk smal pad dat slecht begaanbaar was en kennelijk niet veel gebruikt werd.
Johan lette goed op waar Wilhelm zijn voeten zette want de vele gaten en kuilen waren in het donker slecht te zien.
Het paadje werd nu nog smaller en ging daarbij ook nog omhoog.
Ze moesten vaak bukken om zonder kleerscheuren onder laaghangende takken door te komen.
Johan vroeg zich af hoe lang het nog zou duren voor hij het enorme kapmes dat hij bij zich droeg, zou moeten gebruiken om zich door het gebladerde een weg te banen.
Dat bleek mee te vallen.
Ze kregen weer wat meer loopruimte maar Johan kon de gedachte niet van zich afzetten dat je dat mes ook voor andere dingen kon gebruiken.
Hij had zich er al een paar keer op betrapt dat hij, toen hij meende in het donker iemand te zien, zijn kapmes in gereedheid bracht om toe te kunnen slaan.
En dat vond hij toch geen prettig idee want stel je voor dat hij er inderdaad op in zou hakken en zo iemand zou doden, wat dan?
Kon hij dan wel volstaan met tegen de politie te zeggen dat ze dit alles deden om het recht zijn loop te doen hebben?
Zou de politie het niet vreemd vinden dat ze met een ex-medewerker van een bende op pad waren om uit een kluis belastend materiaal te halen?
Zou de politie niet denken dat ze alleen maar juwelen wilden stelen en hen gewoon als misdadigers beschouwen?
Johan kreeg een steeds onbehaaglijker gevoel dat nog onbehaaglijker werd toen hij zich bedacht dat je, ook al was het dan een misdadiger die je doodde, toch een moord op je geweten zou hebben.
Het liefst zou hij rechtsomkeert maken maar Wilhelm voor hem liep gewoon door en Barend achter hem sloot gewoon aan, zodat hij ook wel moest blijven voortbewegen.
Het gaf hem trouwens wel een fijn gevoel dat Barend achter hem liep.
Zijn aanwezigheid garandeerde natuurlijk geen goede afloop maar hij had wel het idee dat hij op hem rekenen kon als er iets zou gebeuren.
Hij keek wel niet meer zo tegen hem op als vroeger toen hij zelf nog klein was en hij besefte ook wel dat de jaren bij hem waren gaan tellen, maar het leek hem nog steeds iemand waar je beter geen ruzie mee kon hebben en die in zijn leven al heel wat meegemaakt had, zodat hij zich niet zo gauw uit het veld zou laten slaan.
Bovendien was Wilhelm er ook nog die hen verzekerd had dat hij alle sluipweggetjes op zijn duimpje kende en precies wist op welke tijden er in het Arendsnest rust heerste, zodat ze zonder al te veel problemen hun gang konden gaan.
Echt vertrouwen deed hij hem niet maar hij ging er vanuit dat deze onderneming voor hem de enige manier was om te redden wat er nog te redden viel, zodat de samenwerking geen gevaar liep.
Ze klauterden nu via een rotsachtige berg omhoog en hij had zich al een paar keer bezeerd aan de harde ondergrond.
Ook Wilhelm had moeite met al dat geklauter en het was hem aan te zien dat hij dit niet dagelijks deed.
En niet alleen lichamelijk had hij het moeilijk, ook geestelijk zat hij in de problemen.
Hij begon steeds meer te twijfelen aan zijn plan en werd steeds meer de lafaard die hij altijd geweest was.
Met de moed der wanhoop hield hij zich goed om vooral zijn twee metgezellen niet af te schrikken want zonder hen kon hij het schudden.
Hij dwong zichzelf om één keer in zijn leven dapper te zijn om hierna een nieuwe start te kunnen maken.
Hij had geen keus en ook de behoefte aan wraak op de bende die hem min of meer gedwongen bij de misdaad had betrokken, hield hem op de been.
Hij had redelijk vertrouwen in Johan en Barend die bewezen hadden goede vechters te zijn en het idee dat zij degenen waren die zo meteen het vuile werk moesten opknappen terwijl hij grotendeels buiten schot bleef, stelde hem toch ook wel weer gerust.
Ze waren nu bij een steile rotswand aangekomen en de kleine expeditie hield halt.
“Hier moeten we omhoog,” fluisterde Wilhelm.
“Ik begrijp ook wel dat we er niet dóórheen kunnen,” mopperde Barend. “Maar ik ben toch wel benieuwd hoe jij hier omhoog denkt te kunnen gaan.”
“Daar hebben we het touw voor meegenomen. Luister, Barend. Jij helpt Johan zo ver mogelijk omhoog. Johan, het laatste stukje heb je een beetje meer houvast aan de uitsteeksels van de rots, dus daar klim je op eigen kracht verder. Wij gooien het touw naar je toe. Jij maakt het vast aan een boom en wij klimmen via het touw omhoog.”
Zo gezegd, zo gedaan.
Johan was vrij snel boven en even later hing het touw klaar voor Wilhelm.
Barend hielp hem zoveel mogelijk want Wilhelm kwam nauwelijks omhoog.
Toen Wilhelm op een gegeven moment Barends hoofd als springplank dreigde te gaan gebruiken, werd het hem toch te bar.
“Hé, via het touw omhoog, zei je toch!”
Barend ondersteunde Wilhelms voeten en duwde hem zo ver mogelijk naar boven.
Met veel moeite klauterde Wilhelm tot Johans uitgestrekte arm, die hem verder hielp.
Natrillend van inspanning sloeg hij vervolgens Barend gade, die op zijn beurt met zijn zware lichaam in een gevecht met de wetten van de zwaartekracht gewikkeld was.
Het eerste stuk ging nog wel maar het laatste stuk was echt afzien voor hem.
Eenmaal bovengekomen, liet hij zich buiten adem op de grond vallen.
“Volgende keer zoek je maar een andere gek voor die ongein. Ik ben verdorie geen klimgeit.”
Wilhelm schonk geen aandacht aan hem en bekeek de muur die om het Arendsnest lag.
“Dit is het laatste obstakel. Als we dat gehad hebben, zijn we eigenlijk al in het Arendsnest.
Barend keek eens naar de hoge muur en kroop vervolgens terug naar het touw dat er nog steeds hing.
“Ik ga naar huis. Ik heb genoeg geklommen voor vandaag.”
“Wacht nou even,” zei Wilhelm. “Hier hoeven we niet overheen. Ik weet een gat in de muur waar we dóórheen kunnen.”
Barend was nog niet echt overtuigd.
“Met dat gat zal ook wel iets aan de hand zijn, dat zul je zien.”
“Kom nou maar mee,” zei Johan.
Ze slopen langs de muur en hielden halt op een teken van Wilhelm.
“Hier is het.”
“Waar dan?” vroeg Barend argwanend.
“Hier,” zei Wilhelm en wees op een flink uit de kluiten gewassen struikenpartij.
“In mijn jeugd speelde ik hier vaak maar in de loop der jaren is dat gat helemaal dichtgegroeid en niemand, behalve ik, weet dat dat gat daar zit.
Johan hakte met zijn hakmes op de takken in.
Na een paar houwen stopte hij plotseling.
“Horen ze dit nou niet?”
“De wind staat gunstig en bovendien zijn ze wel gewend aan dit soort geluiden. Er wordt in deze bosrijke omgeving wel meer gekapt,” antwoordde Wilhelm.
Johan hakte verder en Barend boog de bijna afgehakte takken telkens verder opzij.
“Kijk,” zei Wilhelm. “Doordat die ene zware tak nu weg is, is de opening groot genoeg om er doorheen te kunnen.”
Moeizaam kropen ze door het struikgewas dat aan de andere kant van de muur verder ging.
Tussen deze struiken en het gebouw was een open terrein dat overgestoken diende te worden.
Wilhelm keek op zijn horloge.
“We hebben nog een half uur. Daarna gaat de nachtbewaking in. Tot die tijd gaan ze er van uit dat niemand het in zijn hoofd zal halen in te breken en nemen ze het niet zo nauw met de bewaking. De schrik zit er bij de mensen in de omgeving goed in en ze zijn op het Arendsnest een beetje overmoedig en nonchalant geworden.”
“En om te bewijzen dat dit werkelijk zo is, mag jij als eerste oversteken,” zei Johan.
Wilhelm slikte even, weifelde maar rende toen resoluut in gebogen houding naar de overkant.
Johan wachtte een moment om te zien of er iets gebeurde en volgde, toen dit niet het geval bleek te zijn, de route van Wilhelm.
Ook Barend liep het traject en was net op tijd om het geschrokken gezicht van Johan te zien, die door het raampje van de keukendeur naar binnen keek.
“Je zal je plan moeten wijzigen, Wilhelm. Er is namelijk iemand in de keuken, die volgens jou absoluut leeg zou zijn om deze tijd.”
Wilhelm keek ook en zijn hersenen werkten op volle toeren.
“Dat is de kok. Die heeft altijd honger en haalt een tussendoortje uit de koelkast. Ik ga bluffen. Let op.”
Tot verbazing van Johan en Barend opende Wilhelm, of het de gewoonste zaak van de wereld was, de deur van de keuken en groette joviaal de kok, die geschrokken stopte met kauwen en een ‘mondvol’ open liet hangen.
Wilhelm wandelde op zijn gemak rond de grote tafel die in het midden van de keuken stond naar de kok, die bedremmeld achteruit drentelde.
“Hoe-hoe komt u hier?” wist deze er tenslotte moeizaam uit te brengen.
“Door de deur, m’n beste Karl. Dat zag je toch?”
“Maar u was toch, eh, u was eh…”
“Wat was ik, m’n beste Karl?” sprak Wilhelm op onheilspellende toon, terwijl hij de kok verder richting deur dirigeerde.
“Nou ja, u eh, ze hadden me verteld dat eh, nou ja, dat ze u te grazen zouden nemen.”
“Nee hoor. Er is er hier maar een die te grazen wordt genomen en dat ben jij,” glimlachte Wilhelm vals.
Op dat moment sprong Johan tevoorschijn, die de verbouwereerde kok met een paar harde klappen uitschakelde.
Deze knalde na de laatste vuistslag met zijn gezicht tegen de koelkast en zakte langzaam in elkaar, onderwijl een spoor van etensresten uit zijn mond op de koelkast achterlatend.
Barend kwam nu ook binnen en samen met Johan bond hij de kok vast met een stuk touw dat ze tussen het keukengerei vonden, terwijl Wilhelm de plattegrond van het Arendsnest tevoorschijn haalde.
Hij nam met Johan nog eenmaal de route door die ze moesten volgen.
Johan en Barend slopen voorzichtig de gang in, terwijl Wilhelm in de keuken achterbleef.
Ze bereikten zonder problemen de trap en luisterden aandachtig of de kust veilig was.
Snel en geruisloos gingen ze naar boven, waarna ze een gang in liepen die werkelijk volgehangen was met schilderijen van bekende en onbekende meesters.
Aan het einde van de gang, tegenover een zelfportret van Vincent van Gogh, was weer een trap en die gingen ze op.
Johan begon net weer een beetje vertrouwen in de onderneming te krijgen, toen hij geschrokken terugdeinsde.
Hij hoorde duidelijk naderende voetstappen.
Hij drukte zich tegen de muur van de trappenhal en zag dat Barend hetzelfde deed.
Ook hij had het aankomende gevaar gehoord en beiden beseften dat ze als ratten in de val zouden zitten als de eigenaar van de voetstappen het onzalige idee zou hebben om de trap af te gaan in plaats van door te lopen.
Tot hun grote opluchting zagen ze hoe de man het trapgat voorbij liep..
Het geluid van de voetstappen stierf weg en Johan en Barend gingen angstig verder.
Alleen de gang nog en dan waren ze er.
Johan versnelde zijn pas, zodat Barend iets achter bleef.
Plotseling zwaaide er een deur open en Johan, die van schrik bijna door zijn benen zakte, stond oog in oog met twee bewoners van het Arendsnest, die hem verrast aankeken.
Barend dook weg achter de openstaande deur en waande zich een paar seconden veilig.
“Wie ben jij en wat kom je hier doen?” vroeg een van de twee dreigend.
“Jou in elkaar slaan,” antwoordde Johan en vloog hem naar de keel.
De ander trok snel een mes maar kreeg geen kans om daar iets mee te doen daar Barend achter de deur vandaan gekomen was en zijn machtige arm om de nietige nek van de messentrekker had geslagen.
Een welgemikte stomp tegen de slaap deed de rest en de man zakte in elkaar.
Ook Johan had zijn tegenstander uitgeschakeld en snel trokken ze de twee bewusteloze lichamen de kamer in en deden de deur achter zich dicht.
Ze namen een ogenblik de tijd om tot zichzelf te komen.
Barend wiste zich het zweet van zijn voorhoofd.
“Wat een drukte op die gangen. Het lijkt verdorie de Kalverstraat wel.”
“Ja, als dat zo doorgaat, geef ik geen stuiver meer voor dat plan van onze Wilhelm.”
Johan keek op zijn horloge.
“En we moeten nog opschieten ook. Laten we die twee snel vastbinden.”
Ze keken de kamer rond die volstond met dure spullen.
Barend pakte een prachtig antiek tafellaken en scheurde het aan flarden.
“Het is wel geen touw maar met dit kleedje zal het ook wel lukken.”
De geknevelde lichamen legde hij, uit het zicht, achter een bank en de overgebleven flarden propte hij in hun mond.
Johan opende voorzichtig de deur en keek de gang in.
“Het kan weer.”
Zonder verder oponthoud bereikten ze de kamer die ze moesten hebben en ook de verborgen kluis was precies op de plaats die Wilhelm aangegeven had.
De cijfercombinatie klopte ook en Johan haalde de papieren waar Wilhelm het over had gehad uit de kluis, evenals enige goedverpakte juwelen.
Hij stopte alles in de binnenzakken van zijn jack en deed de kluisdeur weer dicht.
Barend was bij de deur gebleven en raakte duidelijk in paniek.
“Er komen mensen hierheen.”
“Weet je het zeker?”
“Ja, natuurlijk weet ik het zeker. Ik hoor het toch.”
Johan rende naar de deur en hoorde nu ook stemmen en gelach.
“Ze komen hierheen,” zei Johan geschrokken en keek Barend aan.
“Dat zeg ik je toch al de hele tijd,” zei Barend geërgerd
“We moeten ons verstoppen.”
Barend wees met een breed armgebaar naar de bijna lege kamer.
“O ja? Waar dan?”
Johan rende naar het raam en opende dit.
“We kunnen langs de klimop naar beneden
Hij aarzelde niet en voegde de daad bij het woord.
Barend keek vertwijfeld toe hoe Johan naar beneden klauterde.
“Dat houdt mij nooit.”
“Probeer het dan!”
Barend stak een been over de rand van de vensterbank maar het was al te laat.
De binnengekomen bewoners van het Arendsnest waren snel van hun verbazing bekomen en dwongen Barend, onder bedreiging van een pistool, uit de raamopening te komen dat hij met zijn grote lichaam bijna geheel vulde.
Tergend langzaam gaf hij aan het bevel gehoor om Johan de gelegenheid te geven de grond te bereiken.
Dat laatste deed Johan overigens sneller dan hij zelf gedacht had want de klimop brak gedeeltelijk af en de drie laatste meters ging hij in duikvlucht naar beneden.
Hij kon een schreeuw van schrik niet onderdrukken, zodat hij zijn aanwezigheid meteen verraadde.
Een van de schurken probeerde om Barend heen naar beneden te kijken maar kwam met zijn hoofd tussen Barend en het kozijn klem te zitten, die net ‘toevallig’ zijn lichaam draaide om het eerder gegeven bevel op te volgen.
Een ander opende het raam ernaast en richtte zijn pistool op de in de duisternis wegrennende
Johan, die zich erover verbaasde dat alles aan zijn lichaam het nog deed.
Er klonken een paar schoten die doel misten, waarschijnlijk omdat het te donker was om goed te kunnen richten.
Johan bereikte ongedeerd de opening in de muur waar hij Wilhelm tegenkwam.
“He, jij zou toch op ons in de keuken wachten!”
“Ik ben daar gek! Ik hoor toch duidelijk dat het misgaat. Kom, ik weet en plek waar we ons tijdelijk kunnen verstoppen!”
Ze renden langs de muur en tien minuten later zaten ze in een kleine grot.
“Hier kunnen we even op adem komen,” hijgde Wilhelm. “Daarna weet ik nog een andere route om bij je auto te komen.”
Even had Johan een opgelucht gevoel maar toen dacht hij met schrik aan Barend.
Hij voelde hoe een golf van ongerustheid bezit nam van zijn lichaam.

Thuis

Author: jeroenstamgast

Na een niet zo’n leuke periode ga ik in de meivakantie een paar dagen langs bij broer Marc en schoonzus Froukje.
Ze hebben een huisje gehuurd in het plaatsje Hierges in het uiterste noorden van
Noord-Frankrijk.
Het dorpje is schilderachtig gelegen in een bocht van de weg met op de achtergrond een oud kasteel op een heuvel.
Het worden een paar gezellige dagen waarin ik ook kennis maak met de eigenaar van het enige etablissement van het dorpje.
Deze fors gebouwde uitbater zwaait daar op eigenzinnige wijze de scepter.
Als hij bijvoorbeeld vindt dat het te druk wordt, sluit hij gewoon het hekje dat toegang verschaft tot het terrasje en meldt de aankomende toeristen dat ze gesloten zijn.
In zijn hand omklemt hij als een soort scepter altijd een grote barbecuetang, als om zijn gezag te onderstrepen.
Met deze tang wijst hij ook de “specialiteit van het huis” op de menukaart aan als hij na een onverwacht drukke dag weer eens door zijn voorraad eten heen is en hij eigenlijk alleen dát gerecht nog maar kan serveren.
Als de gasten toch iets anders willen bestellen herhaalt hij gewoon de aanbeveling en tikt daarbij overtuigend met zijn tang op de menukaart.
Bij een derde poging tot “iets anders” bestellen neemt hij een bijna dreigende houding aan, tikt met zijn tang hard op de menukaart en zegt bars dat hij de “specialiteit van het huis” aanbeveelt.
Als de geschrokken gasten dan toch maar die onvolprezen “specialiteit van het huis” nemen, verzekert hij hen breed glimlachend dat ze niet teleurgesteld zullen worden.
Overigens eten wij gewoonlijk gezellig buiten in het kleine achtertuintje van het huisje.
Na een paar leuke dagen wordt het weer eens tijd om naar huis te gaan en we nemen hartelijk afscheid van elkaar.
Na tien minuten rijden parkeer ik de auto in een berm en haal de kaart van Frankrijk tevoorschijn.
Het is dan misschien wel zo’n 150 km omrijden maar ik kan het niet laten.
Ik keer de auto en besluit om een kopje koffie bij de kathedraal in Laon te gaan drinken.
Laon, het oude stadje waar ik maar geen genoeg van kan krijgen.
Mijn kennismaking met Laon was op 13 jarige leeftijd, toen ik met oom Nico en tante Mecheline en hun dochterje Caroline in de herfstvakantie mee mocht naar Parijs.
In Laon zouden we een tussenstop maken en overnachten in een hotelletje in de oude bovenstad.
Tussen die oude bovenstad en de moderne benedenstad reed een tandradtrammetje, zoals oom Nico me en passant vertelde.
Deze mededeling wekte meteen mijn interesse op en ik dacht aan mijn modeltreinbaan thuis die ook zo’n soort indeling kende.
Vóór hotel “la Comédie” lagen inderdaad de rails maar van het trammetje geen spoor!
Parijs was mooi maar het was Laon dat een verpletterende indruk op me maakte.
Het idee dat mijn fantasiewereldje op zolder hier in het echt bestond!
Groot was mijn vreugde toen we het jaar daarop met ons gezin naar het plaatsje Monampteuil gingen, gelegen op zo’n 20 km afstand van Laon.
Op mijn verzoek zette pa me een keer af in de bovenstad en ik volgde de rails naar beneden tot ik uitkwam bij het station in de benedenstad en het gezin op een terrasje.
Alles was nog intact maar het trammetje was nergens te bekennen.
Pas jaren later zou ik te weten komen hoe de vork in de steel zat.
Het oude tandradsysteem uit 1899 was na jarenlange trouwe dienst gewoon versleten en buiten dienst gesteld. Na langdurig politiek gesteggel werd het trammetje dan eindelijk vervangen door de POMA , een onbemande computergestuurde cabine die zich op luchtbanden over een soort rails voortbeweegt.
Dat dan weer wél.
Het oude cassettebandje met Franse chansons worstelt zich keer op keer dapper door het radiocassetterecordertje van de auto tot ik in de verte op een soort puist in het landschap de vertrouwde torens van de kathedraal zie: la montagne couronnée, de gekroonde berg.
Ik parkeer de auto bij het station en neem dus die POMA naar boven.
Bij de bovenhalte stap ik uit en even later loop ik door de straatjes die in de middeleeuwen al dezelfde route volgden.
De huizen zijn veelal uit de 17e, 18e en 19e eeuw en daar is dan la Cathédrale Notre-Dame uit de 12e eeuw!
Ik installeer me op het terrasje er tegenover, drink van de aan mezelf beloofde koffie en heb het gevoel weer thuis te zijn.
Raar eigenlijk, die behoefte om telkens weer naar diezelfde plek te willen gaan.
Sinds mijn dertiende heb ik deze plaats vele malen voor langere of kortere tijd bezocht en in al die jaren is de stad nauwelijks veranderd.
Monampteuil ook niet maar de kleine camping van monsieur Pipari aan de rand van het dorp, waar wij een eenvoudige stacaravan huurden wél.
Het terrein is volledig overwoekerd geraakt en afgebakend met een hek eromheen en daarop half doorgeroeste borden met “chasse privée” en “chien méchant”.
Toen ik een keer aan de enige zich op straat vertonende dorpsbewoner vroeg wat er toch van die camping geworden was, kon hij me niet verder helpen.
Hij had 30 jaar in Canada gewoond en was pas sinds kort terug.
Ik bestel een tweede kop koffie en mijn gedachten dwalen af naar de tijd van een gelukkig gezin: vader, moeder en vier kinderen op hun eerste vakantie naar het buitenland.
Het was die dag een mooie dag geweest: wandelen door de oude straatjes van Laon, we mochten allemaal een souveniertje voor onszelf kopen, daarna een ijsje eten bij de kathedraal, nog wat rondrijden door de omgeving, gezellig eten in de caravan, vervolgens buitenspelen tot het invallen van de schemering, nog even napraten en dan naar bed.
En daar boven in dat stapelbed hoorde ik in de absolute stilte van het in duisternis gehulde dorpje de ijle klanken van het kerkklokje dat teer en breekbaar twaalf uur sloeg.
Twaalf seconden van een niet te definiëren onmetelijk geluk zoals ik dat nadien niet meer gevoeld heb.
Ik neem een laatste slok koffie en sta op om naar huis te gaan.